"Poëzie is" op Pampoendag. Tweespraak tussen Pamtsjoen en Don Espejuelo

  • 0

Breyten Breytenbach en Yves T'Sjoen

Perspektiewe op Breytenbach

By geleentheid van die tagtigste verjaardag van Breyten Breytenbach op 16 September 2019 is ’n digitale publikasie saamgestel waarin daar aandag gegee word aan afsonderlike gedigte uit sy omvangryke oeuvre.

..............

Poëzie is

Ter herinnering aan een
ronde-tafelbijeenkomst in Muiden
op 25 augustus 1984

‘Het relatieve belang van elkaar uitsluitende
inclusieve contradicties’
Michel Déguy

Poëzie is een zonderling tijdverdrijf.

Poëzie is een manier om vol te houden wat niet vol te houden is
Poëzie is een doe-het-zelf overlevingsmethode
Poëzie is een doe-het-zelf overlevingsmechanisme
Poëzie is een improvisatie op het thema pessimisme
Poëzie is bewustzijn dat in woorden vlucht
Poëzie is een straaltje bewustzijn
Poëzie is een gift van de voorouders
Poëzie is de vloek die rust op de zonden van onze voorouders
Poëzie is een verbaal geuite hartstocht voor woorden die eindigt in stilte

Poëzie is politiek, of de schijn van politiek
Of de schijn van de schijn van politiek
Of de politiek van de schijn
Poëzie is een waagstuk van taal
Poëzie is over haar toeren geraakte taal
Poëzie is existentiële communicatie
Poëzie is kreupel proza
Poëzie is een reconstructie van wat al bestaat
Poëzie is een tautologie van stilte

Poëzie is vertalen in wat geen taal is
Poëzie is verkrachting van het gedicht
Poëzie is precisiewerk op een brede basis
Poëzie is een offer van woorden
Poëzie is een schending van de stilte

Poëzie is wat uit het hoofd, het hart of woord voor woord geleerd kan worden
Poëzie is hoe het gedicht zich aan zichzelf moet onthullen
Poëzie is een nutteloos product
Poëzie is de viering van een aristocratische daad
Poëzie is poëzie in gesprek met zichzelf, in het gedicht, door middel van poëzie
Poëzie is fundamenteel niet in staat iemand te overtuigen

Poëzie is herinnering
Poëzie is souvenir
Poëzie is de kunst van het vergeten
Poëzie is de vorm van de herinnering, of de formule om haar te vergeten

Poëzie is de vorm van de herinnering die de poëzie vormt
Poëzie is de speurtocht naar het vergeten
Poëzie is het kaf van het vergeten
Poëzie is een manier om te leren anders dan anderen te zijn

Poëzie is de elementaire grammatica van de cultuur
Poëzie is de Vijfde Wereld
Poëzie is de Vierde Tempus
Poëzie is de heiliging van het zinloze gebruik van zinloze definities
Het is goedkoper een dichter in leven te houden dan een poëziecomputer te programmeren

In een gesprek van Breytenbach met Don Espejuelo licht de auteur de compositie toe van de bundel End Papers, door Gerrit de Blaauw en Maarten Polman vertaald als De andere kant van de vrijheid en uitgegeven door Rob van Gennep (Amsterdam 1986): ‘het [is] een compilatie van stukken die zich in de loop der jaren opgestapeld hadden, en ik denk dat ik ze allemaal kwijt wou om me met andere dingen bezig te gaan houden’ (p. 265). De hybride tekstcompositie van End Papers is minder arbitrair dan deze uitspraak voorwendt. De schrijver reflecteert in bijdragen die dateren van medio jaren tachtig (kort na de vrijlating) over poëzie en taal, over politiek engagement en schrijverschap. De compilatie bevat zowel toespraken en politiek-ideologische essays als scheppende prozafragmenten en gedichten. De genreaanduiding op het boekomslag, waarmee een zekere heterogeniteit en zelfs vrijblijvendheid wordt geïmpliceerd, is ‘Essays en werkboek’. Bespiegelingen in de essays worden op beeldende en kernachtige manier geformuleerd in gedichten. Achter in de bundel, in het vierde deel met ‘Eindnotities’, wordt over bovenstaand gedicht het volgende opgemerkt: ‘Het kan vervelend zijn naar de lange uiteenzettingen te luisteren die mensen zich geroepen voelen te houden over poëzie. Maar bijna elke toespraak bevatte een of andere poging om poëzie te definiëren. Ik noteerde ze. Dit was het resultaat. Een waarlijk collectieve prestatie’ (p. 308). De macro-structurele hybriditeit – ‘compilatie van stukken’ – vertaalt zich op microniveau in het gedicht zelf. Hoewel de tekst volgens de auteurstekst een recyclage is van formuleringen over poëzie, genoteerd tijdens toespraken van ‘mensen [die] zich geroepen voelen’ over lyriek uitspraken te doen, kan de lezer zich afvragen of deze samengestelde ars poetica niet vooral een verzamelnaam is voor ideeën en esthetica’s van de vele personages en stemmen in Breytenbach. Niet zoals Fernando Pessoa met heteroniemen alternatieve schrijverspersonages creëerde, maar in Breytenbachs geval facetten van een veelzijdige en dus kameleontische schrijverspersoonlijkheid. Er worden in ‘Poëzie is’ immers geen aanhalingstekens gebruikt, geen uitspraken toegeschreven aan anderen. De intratekstuele contradicties, de soms tegenstrijdige definities van poëzie, worden in het motto van Michel Déguy van ‘relatief belang’ genoemd. Met een paradox worden uiteenlopende begripsomschrijvingen van lyriek als ‘elkaar uitsluitende inclusieve contradicties’ gezien. In een en dezelfde tekst kan poëzie een ‘hartstocht voor woorden’ zijn ‘die eindigt in stilte’, zelfs ‘een tautologie van stilte’, én tegelijk ‘een schending van de stilte’. Het lyrische subject (meervoud) heeft geen eensluidende of stabiel-solide definitie van poëzie, geen standvastige poëtica. Lyriek hoeft geen keurslijf te zijn, een mal waarin een opvatting van poëzie bestorven ligt en verbaal en vormelijk gestalte krijgt. Die volatiliteit krijgt een uitingsvorm in dit van contradicties vergeven gedicht. Het gedicht is niet het medium van een onweerlegbare ars poetica, maar een wisselende optelsom van meningen die elkaar voortdurend uitsluiten en aanvullen.

Het gedicht ‘Poëzie is’, interpunctieloze opeenstapeling van programmatische uitspraken en telkens  ingeleid met de anafoor ‘Poëzie is’ (behalve beide regels met de nevenschikkende bepaling), laat mij onwillekeurig denken aan Remco Camperts beroemde lamento ‘Poëzie is een daad van bevestiging’. Andere associaties zijn Bert Schierbeek en Lucebert. ‘Poëzie is politiek’ is bijna een echo van Luceberts typering van de dichter als ‘omroeper van oproer’. In ‘school der poëzie’:

ik ben geen lieflijke dichter
ik ben de schielijke oplichter
der liefde, zie onder haar de haat
en daarop een kaaklende daad.

lyriek is de moeder der politiek,
ik ben niets dan omroeper van oproer
en mijn mystiek is het bedorven voer
van leugen waarmee de deugd zich uitziekt.

Het is natuurlijk geen toeval dat ik, lezend in het mij bekende referentiekader, deze vrijblijvende associaties wakker schud. Breytenbach was en is goed bevriend, ook en vooral op basis van poëticale affiniteit. Elders schreef ik over deze toenaderingen. De regel die in mijn lectuur aandacht vraagt, is ‘Poëzie is verkrachting van het gedicht’. Vermoedelijk, zo lees ik de gelijkstelling, zijn dat de welluidende ‘sonnetten en balladen’. In ‘verdediging van de vijftigers’ wordt opgeroepen ‘de blote kont der kunst te kussen’.

gij letterdames en gij letterheren,
gij die in herenhuizen diep zit uit te pluizen daden,
ik zeg Dada van genot en van ontberen,
wanneer gij blake rimbaud of baudelaire leest;
hoort, door onze verzen jaagt hun heilige geest:
de blote kont der kunst te kussen onder uw sonnetten en balladen.
[…]

(9000 jakhalzen zwemmen naar boston, 1948-1950)

In Breytenbachs gedicht is dit (met een bepaald lidwoord) ‘het gedicht’, volgens de conventionele en kleinburgerlijke opvatting van de letterdames en letterheren. Precies die esthetica wordt op de korrel genomen. Poëzie is geen kunstje met een handleiding, de dichter een ongrijpbaar sujet. Poëzie als meervoud.

De kameleontische aard van Breytenbachs dichterschap, ‘herinnering’ én ‘de kunst van het vergeten’, komt in dit metapoëtische gedicht tot haar recht. Maar misschien denkt die aanbeden en vervloekte sidekicker Don Espejuelo vandaag, meer dan drie decennia later en tegen een tachtigste jaarring aankijkend, hierover compleet anders.

....................

Repliek van Kaafir

Auteurs: Yves T’Sjoen en Breyten Breytenbach

Geagte Professor Pamtsjoen,

Ons het nog nie ontmoet nie. My naam is Ka’afir. U is miskien nie daarvan bewus dat van die betere skryfwerk wat deurgaan as synde dié van Breytenbach eintlik my vertalings uit die Swahili is nie. (Die swakker werk - en dit is ongelukkig die oorgrootste gros - moet hy self op sy brood smeer.) 

Die doel van my skrywe is egter meer somber. Ek verstaan dat u in verbinding wou wees met Don Espejuelo. Hy is egter ongelukkig nie meer met ons nie. U sal dalk weet sy gesondheid was nie van die beste was nie, dat hy die afgelope tyd al op soek was na sy afwesige gelaat op sy dooltogte deur die wêreld, so asof dit ’n raat kon wees vir sy kwale. Soos die verdwaasde selfverklaarde ridder van La Mancha het hy bly soek na die werklikheid soos na ’n heilige graal ‒ en hy het al hoe meer sy frustrasies uitgehaal op Breytenbach wat hy as sy Sancho Panza beskou het. Maar is daar ooit genesing vir die dwaas se verwaandheid? Die laaste paar dae was ons saam in die dorp waar hy gedog het hy gebore is. Die herontmoeting met die skyn van sin was egter een te veel vir hom. Hy het dan ook al hoe meer begin kla: “Hier is een te veel van ons!” (En ek het begryp: “Hier is één te veel vir ons.”)

Na die verrigtinge daar waartydens Breytenbach (ons afgesant en hofharlekyn) weer eens ’n gek van homself gemaak het (erger, ’n gat), het ons onderling soos ou getroudes of selmaats baie baklei oor koeëls wat deur die kerk is, kalwers in die put, gedane sake wat weer en weer terugkeer, aangebrande sop en honde met verbrande bekke, spieëls aan skerwe ens. ens. - en daarby moes ons ook in(k)staan vir dié van ons - generies die Bedônnerse Bekslaan Bende genoem ‒ wat nie daar was nie en verkies het om nie daar te wees nie. Ek verwys nou na Jan Afrika, Picarro, Buiteblaf, die Bedelaar, die Bergie en ander boemelaars. Mag die tyd hulle onder vergeteling bedolwe! Dit was nie aangenaam nie ‒ veral toe Breytenbach (’n lafaard) vir Don Espejuelo daarvan beskuldig dat dit sy skuld was dat hy wat B is destyds soos ’n skaap in die mang beland het. Hierdie aantyging was net te dik vir ’n daalder. 

Gisteroggend, na ’n moeilike afskeid van die dorp waar Die Man Met Die Treurige Aangesig nie gebore is nie, is ons verder na Mamre ‒ ’n dorpie aan die grens van die Swartland wat in die vervloë tyd verlore geraak het. Don Espejuelo het gehoor dat daar ’n jong en sieklike dame met die naam van Violetta Valery teen haar sin aangehou en gemartel word deur ene Alfredo Germont en sy pa Giorgio in ’n plaaslike kasteel, en hy wou haar gaan bevry as laaste daad van manhafrige inbors. Toe ons daar kom het ons vir hom verduidelik dat die fort of kerker in feite ’n Morawiese Sendingkerk is, en dat die hulpkrete wat ons hoor dié van ’n gesette operasangeres is wat onder geen omstandighede gered wou word nie. Die konfrontasie met die Werklikheid het die ou man se hart gebreek soos ’n spieël wat bars en hy het het blind weggestrompel die berge in, al skreeuende: “El wil nie in die lig lewe én sien wat aangaan nie!” (Dis natuurlik ’n aanhaling uit die een of ander Whitey se swak gedig ‒ en werklik, dit laat ’n Kaladi soos ek koud.) Breytenbach het die fait accompli aanvaar en geen keuse sou hê (en die ergste wat hom kan oorkom is dat hy geen keuse meer het nie) as om voortaan met die spieëlskerwe voort te lewe soos met gebakte pere. 

Dit is dus met spyt dat ek moet oordra dat Don Espejuelo saliger is, nie meer te sien sal wees nie. Miskien ook maar goed so want hy sou u probeer belieg het. 

Indien dit vir u van nut kon wees: in die Spieëlvoël se nagelate papiere het ek op ’n gekrabbel afgekom, waarskynlik brawade of ’n aanhaling: 

UN FASCISTA ES UN NADA
Y LA VIDA ES UN MIERDA  

Verskoon hom sy potjies Spaans. 

En terwyl Breytenbach hier langsaan in die badkamer staan en sing dat hy nou bevry is van die flagellanti terwyl hy homself skeer (waarom sou hy so verlig wees?) en voorgee die muur is ’n spieël sodat hy hom duidelik genoeg kan sien om nie sy eie keel af te sny nie, wil ek u verseker dat ek hom as skadumaat goed sal oppas tot tyd en wyl ons hom op ’n brandstapel in die binneplaas van die vesting waar Violetta aangehou word uit die lewe kan help met ’n skoongeskroeide gemoed. 

Die uwe 

Ka’afir   

Lees ook

Breytenbach op 80: Perspektiewe op Breytenbach | Perspectieven op Breytenbach

Breytenbach op 80: Perspektiewe | perspectieven op Breytenbach – Alwyn Roux en Johan Reijmerink

Breytenbach op 80: Perspektiewe | perspectieven op Breytenbach – Daniel Hugo en Job Degenaar

Breyten op 80: Perspektiewe | perspectieven op Breyten – Dewald Koen en Gerard Scharn

Breytenbach op 80: Perspektiewe | perspectieven op Breytenbach – Klara du Plessis en Neil van Heerden

Breytenbach op 80: Perspektiewe | perspectieven op Breytenbach – Joan Hambidge

Breytenbach op 80: Perspektiewe | perspectieven op Breytenbach – Louise Viljoen

  • 0

Reageer

Jou e-posadres sal nie gepubliseer word nie. Kommentaar is onderhewig aan moderering.


 

Top