In de zomer van 2015 was de auteur Mark Behr enkele dagen bij me op bezoek. Het waren fantastische dagen: ononderbroken leek alles wat ons pad kruiste een aanleiding voor ontmoeting en ontdekking. Het afscheid leek daardoor een eindeloze belofte voor de toekomst. Zijn overlijden, drie maanden later, was dan ook werkelijk die donderslag bij heldere hemel.
Met zijn bezoek als leidraad heb ik geprobeerd een aantal herinneringen neer te schrijven.
Het bezoek
Perron 23. Het is net geen kelderverdieping. Toch is dit nog het meest geborgene deel van het Centraal Station. De hoogte, de ruimte, de grootsheid verschijnt pas als je dit perron verlaat. Al is het een vraag hoe indrukwekkend dit gebouw is als je in een halve wereld reist en woont. Zal een wakkere Afrikaanse bezoeker bovenop de bouwstijl nog op de initialen van Leopold moeten gewezen worden? Waarmee is dit Antwerpse pronkstuk betaald?
Perron 23. Ik controleer het nog maar eens. Ongeveer op deze plaats zal wagon 19 halthouden. Een doffe grondtoon trekt de aandacht naar de donkere tunnel. Dan glijdt de Thalys uit Parijs het station binnen. Wagon 19 stopt mooi voor me. Links en rechts schuiven deuren open, passagiers dalen af op het perron. Hier moet hij tevoorschijn komen. Een kinderwagen in de geopende deur onderbreekt de stroom. Verderop is er nog steeds een ononderbroken uitstappen, rondkijken en dadelijk richting trappen stevenen. Hier wachten reizigers die nog even niet uit- en instappen. Of ze lopen naar een volgende deur. Voor een stilstaande trein is alles beter dan wachten. Het is niet duidelijk of hij daar in de trein aanschuift, stilstaat. Misschien stond hij eenvoudigweg bij een volgende deur. Verder op het perron blijven steeds minder reizigers over. Ze zoeken de uitgang of zijn in de trein verdwenen. Ik bekijk de bagage. Wat sleept hij met zich mee als hij al drie maanden in Europa onderweg is? Van Memphis naar Oslo, via Parijs en Amsterdam naar Zuid-Afrika. Wat betekent bagage voor drie maanden Europa als je voor minstens een jaar onderweg bent? Hoeveel is overbodig als je op al die plaatsen thuis kan komen? Er wordt gewuifd. Een glimlach straalt boven nauwelijks meer dan een handbagagekoffertje en een schoudertas. Zijn helderblauwe ogen hebben me herkend. Wat ik niet zocht, nog op geen enkele foto heb gezien, is die baard. Bij die allereerste ontmoeting, voor hem op een onbekende plek in de wereld, blijkt al in dat vleugje zoeken hoe verschillend realiteit, uiterlijk en verwachting kunnen zijn. Nu ben ik helemaal tevreden met de impuls om nauwelijks drie dagen geleden nog om een foto van mezelf te zenden. Let op, schreef ik erbij, niet die tiener maar zijn buur zal je in het station zien verschijnen.
Na de Thalys volgen twee haltes met een stoptrein. Hoe bizar is het? We vertrekken in een spoorwegkathedraal en stappen 15 minuten later uit de trein met voor ons slechts wat grazende koeien, maïsvelden en tussen de bomen enkele zeldzame, in het geheel van de natuur haast verloren, boerderijen. Helemaal vooraan verraden honderden geparkeerde auto’s dat dit niet een verlaten, iets minder droge variatie van de Karoo is. Ook de ruimte van de zuidelijke boerenstaten van de Verenigde Staten ontbreekt. Hier woon ik. Tussen de koeien, lijkt het. Achter de spoorlijn, de tunnel onder de autosnelweg door, ligt het dorp verrassend dichtbij. Een kwartiertje wandelen, met dat beetje rollende bagage, om al aan de andere zijde van de dorpskern bij mijn woning te belanden. Een van de honderd identieke woningen in een onopvallende wijk. Het enige met een voortuintje waarin het savannegras twee meter hoog een welkom golft.
Dit is iets wat ik gewoonlijk niet doe, zegt hij terwijl hij binnenstapt. Ik al evenmin. Wanneer ben ik laatst gaan logeren bij iemand die ik nog nooit ontmoet had? Zeldzaam zijn de dromen die uit de nevelen treden en werkelijkheid worden. Toch gebeurt dat nu, voor mij. Dit is het resultaat van de ooit, jaren geleden, geopperde gedachte elkaar toch eens te kunnen ontmoeten. Steeds waren er te krappe momenten in agenda’s om een half continent verder bij een koffie een ontmoeting te plannen. In plaats daarvan is er nu een onvoorwaardelijk bezoek. Is het daarom dat ik hem eerst doorheen het hele huis leid, hem probeer te overtuigen dat alles, van de keuken tot mijn bureau, alles voor hem ter beschikking ligt, dat hij zich op iedere stoel mag zetten, nemen kan wat hij wenst. Hoe meer hij deelt, hoe meer hij hier thuis zal zijn. Dat is de stille bekommernis: zonder al te veel woorden duidelijk maken dat ik wil dat hij hier thuiskomt, dat we ons deze dagen samen thuis voelen.
Hij staart naar zichzelf, naar een foto van enkele jaren geleden. Die foto voor de rotsschilderingen in een grot in de Drakensbergen heeft hij me bezorgd om bij een artikel te plaatsen. Dezelfde heldere ogen. Uiteraard. Nu lijkt de foto nog scherper, veel langer geleden dan het werkelijk is. Hoe ingrijpend een baard de indruk van leeftijd kan veranderen. Hij informeert naar de andere portretten aan de muur. In welk gezelschap bevindt hij zich? In uitermate select, interessant en gevaarlijk gezelschap, vrees ik. Al die foto’s van Hervé Guibert, Vincent, Pascal. Nog jeugdiger dan hij voor de gekleurde rots in de grot. Het grote verschil straalt uit de ogen. Of beter, het ontbreken van een glans. De anderen kijken ernstiger, haast somber. Zelfs op de foto’s waar ze nog niet weten eeuwig jong te zullen blijven. Laat het schrijven het gemeenschappelijke blijven, laat dit bezoek dat noodlot doorbreken: er is ruimte voor een volgende foto, een nieuwe beloftevolle zomerse foto van deze dagen.
Wie is dat? Aan de overzijde van de kamer, groter dan alle vorige foto’s samen, schittert de jeugdige River Phoenix. Herkent hij hem werkelijk niet? Het is geen bekende foto, wel een mooi portret. De tijd dat zijn films in allerlei boeken opdoken, daarin ook foto’s de kamerwanden van de hoofdpersonages sierden, ligt al even achter ons. In al zijn glorie getuigt deze foto nog het pijnlijkst van een kloppend hart dat er niet meer is.
Hoe prikkelend zijn dan de boeken? Een oogopslag moet voldoende zijn om zijn eigen boeken te herkennen, of daarnaast de kanjer van David Grossman die in onze correspondentie ter sprake kwam. Minder voor de hand liggend zijn al die titels die nooit de drempel van een vertaling gehaald hebben. Of nog zoveel dat dan al uit het Engels vertaald is, maar het meanderend pad van deze lezer niet gekruist heeft. Laat ons op twee stoelen voor die rekken gaan zitten en vertellen. Zo zou het bezoek, meer dan door vele andere activiteiten, ons erg dicht bij elkaar kunnen brengen. Het is een van die kansen die we ooit nog kunnen ontginnen. Ooit. Of laat die titels achter de bochten van een gesprek opduiken.
Dit is de logeerkamer, wijs ik.
Hij plaatst zijn koffertje onder het raam, blikt even over het tuintje, en zijn aandacht glijdt naar de oude schoolkaart naast het bed. Kongo, met onder de buurlanden Tanganyika.
Waar ben je geweest?, vraagt hij.
Ik wijs een stadje aan de stroom. Daar landde de Fokker. Dan nog zo’n tien kilometer naar het noorden, een beetje het woud in.
De volgende dag merk ik tijdens het overlopen van de foto’s die hij gemaakt heeft dat die kaart later opnieuw zijn aandacht gekregen heeft. Hoe snel zijn familie zijn geboorteplaats in Tanganyika ook heeft moeten verlaten, op hoevele plaatsen hij ondertussen woonde, telkens is er een extra pigment, het belang van familie en vrienden en vele ontmoetingen die iedereen er steeds mee verbonden houden. Daarom hangt jouw kaart van Kongo daar.
Ben je er ooit teruggekeerd?, vraagt hij.
Neen. Wel in Kongo. Niet op dezelfde plaats. Enkele jaren uit een volwassen leven trekken net iets anders aan je dan de eerste levensjaren. Wat blijft er uit je kleutertijd aan geuren en kleuren en mensen over? Wat doet het met je als je terugkeert? Ik ben ooit naar Kongo teruggegaan, tot op enkele honderden kilometer van waar ik woonde, omwille van de mensen die ik zou terugzien. Het gedeelde verleden bleek behoorlijk ingehaald door de verschillende paden die iedereen bewandeld had. In een ander werelddeel werden het eigen wegen, was er later steeds meer dat niet verteld werd. Ik vertel hoe de leerling waarmee ik haast twintig jaar lang het beste contact bewaarde, brieven schreef, soms telefoneerde, kon sterven door een virus dat niemand bij naam wou noemen. Dood door de gevolgen van een verkeersongeval, schreef zijn jongere broer. Na een lange ziekte, zei zijn vrouw zonder in details te treden. Een al te bekend virus, hoorde ik uiteindelijk.
Daarom is dit bezoek zo anders: al was er steeds een continent of een oceaan tussen ons, de tijd die nodig was om deze dagen te bereiken werkte nooit bevreemdend, integendeel, het lijkt alsof we al die jaren slechts naar elkaar toegegroeid zijn.
Terwijl ik voor het avondmaal een quiche bij elkaar puzzel, bekijkt hij wat er beneden nog aan boeken verzameld staat.
Koos Prinsloo. Riana Scheepers, hoor ik hem zeggen.
Vooral die Prinsloo klinkt vanuit een andere moedertaal, en vol verwondering.
Dat het vertaald is. Hoe ben jij bij hem terechtgekomen?
Dat is een vraag waarop ik alleen nog een antwoord kan veronderstellen. Hoe? Waarom? Waarom niet eigenlijk? Ik herinner me nog vrij helder dat Prinsloo hier uitgebreide aandacht kreeg naar aanleiding van zijn verhaal De affaire. Wat hij vertelde over Mijn Zogenaamde Vriend De Popster was in beide landen een schot in de roos voor de graag mee smullende roddelpers. De zanger was in de lage landen populairder dan de schrijver. Dat ik ongeveer dezelfde leeftijd had als die twee, deelde ik daardoor voldoende gemeenschappelijke ingrediënten om dat extraatje aandacht op te roepen? Het debuut van Johannes Kerkorrel, het onsterfelijk mooie Hillbrow, was een radiohit en maakte hem populair omwille van de muziek, minder om het “voëlvry”-avontuur. Die rebelse opstand van binnenuit tegen het apartheidssysteem ondersteunde hier zijn werk. Ik ontdekte hem door zijn liedjes, niet omwille van dat ongehoorde protest. Het latere Hoe ek voel werd een van mijn dierbaarste liefdesliedjes. Ik zie hem nog voor me op het podium, hoor het hem zingen op een ogenblik dat het voor mij vol werkelijkheid zat. Met heel wat meer talent had ik het zelf willen zijn, had ik zelf dat portret willen verven, had ik die liefdesbrief per fax willen verzenden. Buiten mijn leeftijdsgenoten kent vandaag niemand nog die zanger, en de fax is al helemaal geschiedenis. Door dat provocatieve van Prinsloo kwamen auteur en zanger nog dichter onder mijn huid te zitten. En 25 jaar geleden was ik al lang niet meer ongevoelig voor het Afrikaans.
Hij raakt slechts even aan hoe dierbaar Koos voor hem is geweest, hoe verwoestend aids was, hoeveel geluk en pech in die jaren voor ons allemaal het ultieme verschil maakte waaraan we zelf weinig verdienste hadden. Eerder geluk of pech. Verder realiseer ik me nauwelijks hoe klein dat Afrikaanstalige schrijverswereldje is. Allicht tref je dan goede vrienden op zo’n boekenplank.
Ik wil mijn acht uur slaap, zegt hij. Dat is zowat een voorwaarde als we morgen willen genieten. Zelfkennis? Vooral een eenvoudige eerlijkheid die niet alleen deze dagen, maar alle samenleven met hem boven alles verheft. Niet veronderstellen, niet gokken, kaarten open op tafel en streven naar het beste.
Ik vind het prima. Zo heb ik de volgende ochtend, voor zijn ontwaken, alle tijd om bij de bakker verse broodjes te halen en de krant met een glimp van de verder draaiende wereld op te pikken. Zonder natuurrampen of de verontwaardiging over een neergeschoten leeuw komt zijn hoek van de wereld hier zelden aan bod. Bij een prikkelende koffiegeur, een halve krant verder, en na voldoende nachtrust verschijnt hij, straalt een tevreden ochtendgloed uit.
Weken later herinner ik me hoe ik ooit voor dag en dauw naar Santa Fe mailde. Hij antwoordde dat het voor hem bedtijd werd: de daaropvolgende ochtend wachtten zijn studenten en een les over Chinua Achebe. De zoveelste treffer: ooit had ik in Kongo in een les fragmenten van Achebe gelezen. Voorzichtiger en korter dan in zijn seminarie, maar een zoveelste herkenning. Een meevaller voor zijn studenten was dat er voldoende tijdzones tussen ons lagen om zijn nachtrust te verzekeren en verder had ik dat seminarie met plezier willen volgen.
Hij vond het een uitstekend voorstel: fietsend de omgeving verkennen en het geboortehuis van Vincent van Gogh bezoeken. Bij Mahyar lenen we een extra fiets en we nodigen hem uit om een dag later, na het fietsen, samen te dineren.
Aarzelend is het vertrek. Hij moet nog even wennen aan de fiets.
Fiets je veel?, vraag ik.
Bijna nooit. Veel te weinig. De vorige fietstocht was doorheen Berlijn, haast twee jaar geleden, met een groepje vrienden waarmee hij zijn vijftigste verjaardag vierde. Het is inderdaad weer even wennen. Dit is geen Berlijn. Bij het begin nog over een fietspad, het grootste deel van de dag rustig naast elkaar tussen akkers en weiden, aandachtig voor al wat groeit en bloeit. Halfweg de route naar Zundert staan we stil. Hoe klein is het maïsveld naast de weg als je uit Zuid-Afrika of Tennessee komt? Iets anders is hem evenwel opgevallen.
Houden ze hier varkens?, vraagt hij. Die geur.
Ik weet het niet. Die ontelbare keren dat ik hier fietste, heb ik daar nooit bij stilgestaan. Ik speur de omgeving af. Achter het veld, dat gebouw, kan inderdaad een varkensstal zijn. Ruiken doe ik nog steeds niets.
Wat ook bizar is, stelt hij, is dat je hier in alle rust kan fietsen zonder dat je eraan moet denken, schrik moet hebben om van je fiets getrokken en beroofd te worden.
Opgroeien in een natuurpark voor hij naar de lagere school mocht, betekende dat geuren en geluiden van levensbelang konden zijn. Heeft dat geholpen om later alert te worden voor rovers en overvallen? Zeker om dieren op te sporen. Het maakt het genieten van de dag alleen maar groter.
Ik vind het een mooi beeld: de tiener Vincent, uitvergroot op de volledige kamermuur, kijkt toe hoe deze geconcentreerde bezoeker met een audiogids op het hoofd onderduikt in het familieverleden van de Van Goghs. Als foto’s zouden kunnen spreken en vertellen wat ze in de hoofden van deze bezoekers gelezen hebben ...
Een middaghap in de tuin achter het bezoekerscentrum. Ik vertel hoe een tentoonstellingsontwerper ooit het plaatselijke gebrek aan erfgoed heeft opgelost. Het dorp heeft geen collectie doeken, nauwelijks meer dan wat foto’s van de familie en het verdwenen geboortehuis. Plaats Vincent, protestant in het Roomse Brabant, de eeuwig zoekende kunstenaar tegenover iemand die weliswaar op hetzelfde moment in de bevolkingsregisters is opgenomen maar katholiek was, een honkvaste boer, een wiens verste reis een emigratie naar het eerste Belgische dorp was. Dat was mijn overgrootvader. Daardoor hebben mijn ouders zich op latere leeftijd, door het bouwen van die tentoonstelling, bekeert tot trouwe Vincent van Gogh-volgelingen.
Hoe snel ontstaat een ritueel? Al na twee dagen bestellen we bij iedere gelegenheid twee verschillende biertjes. Een witbier voor hem, gisteren ontdekt en vandaag bevestigd, de nieuwste trappist, een Zundert, voor mij. Ik reik hem mijn glas: proef eerst hiervan. Telkens een nieuwe biersoort: Hoegaarden, Hommelbier, Rodenbach, Zundert...
Het verschil kan nauwelijks groter zijn. Na de glorie, de pracht en de praal van het Rubenshuis, de collectie van de rijke Mayer van den Bergh en de gotiek van de kathedraal, is dit niet de oorsprong of de keerzijde van de medaille, het is gewoon een ander verhaal.
De tentoonstelling van de miniaturen op de Alamire-muziekmanuscripten in de kathedraal: wie kreeg die ooit onder ogen? Wie hoorde die gezangen? Wie genoot daarvan? Wie werd ermee overdonderd? Overdonderd worden door het mysterieuze is aardig meegenomen. Dan drongen de helse taferelen en de bizarre monsters van Pieter Bruegel de Oude rondom zijn Dulle Griet misschien nog het diepst in het leven van de eenvoudige burger, kwamen ze uiteindelijk nog het dichtst bij het leven van een gepassioneerde maar meestal berooide negentiende eeuwse schilderende dorpsjongen.
Op een terras aan de rand van de Schelde heeft hij er gisteren op gewezen hoe het koloniale tijdperk de schilderkunst heeft veranderd. Aanvankelijk was het heel gewoon. Neem de wijze Balthazar op de werken die de geboorte in Bethlehem voorstellen: de zwarte koning, al dan niet met een uitgebreid zwart gevolg, was daar onbezorgd aanwezig. Met de koloniale wedloop om zoveel mogelijk grondstoffen en werkkrachten weg te roven, werden zwarten niet alleen primitiever, ze verdwenen, werden alvast in de schilderkunst onzichtbaarder. Van ontmenselijkte slachtoffers had het geweten toen al minder last.
Onzichtbaar gemaakt worden is eveneens een duidelijke aanwijzing, tenzij we het kijken verleerd hebben. Niets is zo vernietigend als een veronderstelling die inhoudt dat we niet meer moeten leren zien, spreken, luisteren. Veel verder dan de techniek en de prentjes graven de symbolen en een wereldvisie in het verdwenene, in het achteloos beschouwde. En er is niets veranderd: die geraffineerde strategie loopt rechtstreeks van een koloniale maatschappij naar een onvermoed opgenomen rollenpatroon in de hedendaagse populaire cultuur.
Zo krijgt de eenvoud, de rust, de aanwezige armoede in een dorp, een schijnbaar onschuldig geboortestekje, toch een bepalend karakter voor wat volgen zal. Van het boerenleven, de aardappeleters, de ellende van de Borinage tot de kraaien boven een wervelend graanveld: Vincent heeft het met zich meegedragen zoals Bruegel het onmachtige afgrijzen en de ellende van de oorlog.
Welke paden heeft die zeventienjarige Vincent bewandeld om tot zijn eigenheid te komen? Hoe groot was de invloed op de eenvoudig helder lijkende kleurenkeuze? Wat ik vergat te bedenken, vergeet te vragen, is of het diezelfde aan de woestijn grenzende verlatenheid is, dezelfde onverstoorbare weliswaar niet zo armoedige gedrevenheid die hem het werk van Georgia O’Keeffe heeft laten omarmen.
Zoals die Vincent naar het verhaal van zijn leven luisterende bezoeker blikte, zo zag ik ze beiden en ik had graag een goudstuk voor hun gedachten gegeven. Heeft Vincent ooit een goudstuk gezien? De Krugerrand bestond nog niet. Kruger was zijn goud nog aan het verzamelen. Gedachten zijn niet te koop. We moeten leren kijken, luisteren, lezen, vragen.
Een steenworp verder, drie huizen en een pleintje, staat het kerkje waar vader van Gogh voorganger was. Zijn gemeente, in een tijd dat je maar beter bij de diensten aanwezig kon zijn, kan nooit meer dan enkele families geteld hebben. Vlak naast het gebouwtje het graf van de eerste, jonggestorven, Vincent. Welke naam vervolgens de reactie veroorzaakt heeft, is niet meer duidelijk, maar vrij snel lopen we langs alle graven, rij na rij, lezen alle namen en hij duidt aan welke familienamen in Zuid-Afrika nog steeds terug te vinden zijn. Dat er na de Tweede Wereldoorlog heel wat families uit de omgeving naar Canada en Australië getrokken zijn is me bekend. Een plaatselijke trek naar de Kaap lijkt me sterk.
Wacht eens even, zegt hij.
Ik stop, kijk rond. We staan op het verharde fietspad naast de zandweg. De bossen die tot het natuurgebied Oude Buisse Heide behoren, waren ooit de pleisterplaats van Henriette Roland Holst. Ik ontdek niet dadelijk wat zijn aandacht getrokken heeft. Hij vraagt een foto van hem te maken. Hij zet zich met zijn fiets voor het straatnaambordje. Het niet te onderschatten harde leven op een fiets? Wat is hier aan de hand? Hij wijst naar het bordje: Moerseweg. Dat moet er duidelijk bij, dat wil hij straks absoluut aan zijn moeder tonen. In het Afrikaans is dat zowat het ergst mogelijke scheldwoord, verklaart hij. Waarna we enkele kilometers de aard van scheldwoorden in verschillende talen vergelijken.
We fietsen naar het zuiden. De steenweg verbindt Achtmaal met Nieuwmoer, Nederland met België. Toen ik daar als kind naar school fietste, langs deze straat woonde, zag ik ‘s ochtends nog zelden de kraaienpoten die de achtervolgde smokkelaars ’s nachts a hadden uitgeworpen. Voor kinderogen waren ze spectaculair, lieten ze de fantasie op volle toeren draaien. Toch was het het einde van een tijdperk. Het smokkelen, en zeker de achtervolgingen, verdween uit beeld. Al is het anderzijds nog maar enkele jaren geleden, in periodes van dierenziektes en gesloten grenzen, dat vrachtwagens, door over dit baantje te rijden, vrachten dieren van nationaliteit lieten veranderen en men ze daardoor kon verkopen en laten slachten.
Hij heeft al vaak allerlei grenzen overgestoken. Dat verschilt wezenlijk: het contrast van het niet eens beseffen dat je een ander land binnenrijdt met de gewichtigheid, de onvoorspelbaarheid, het overgeleverd zijn aan humeur en macht van ambtenaren dat elders op deze wereld een dagelijks patroon is. Dat herinnert aan andere kindertijden, de band met Afrika, de hem zo dierbare natuur. Zijn geboorteland is voortdurend aanwezig.
Are these locust trees?
Ik herken de bomen langs de weg. Ze staan haast in het zicht van mijn geboortehuis, met hun zo typische ruwe schors en samengestelde bladeren, de geeloranje bloemetjes in de lente, extra opvallend omdat ik er elders nooit langs een weg hebt zien staan. In mijn hoofd zijn ze nooit benoemd. Hij herkent ze: schijnacacia’s.
Dan volgt de Helstraat. Dat dit inderdaad het einde van de wereld was, een zucht verder is de fatale grens, lijkt toch te fantastisch. Had de oorsprong van de naam dan iets met heide en veen? Geen plant, geen woord ontsnapt.
Ik wijs op een historische grenspaal. Als je die opmerkt, zie je de verschillen: een ander wegdek, straatnaambordjes, bouwstijl, straatverlichting. Even later staan we stil voor een hek aan het begin van een oprit. Ik ben hier niet meer geweest nadat mijn ouders gestorven zijn en de boerderij verkocht is. Aan het woonhuis is jarenlang gewerkt maar het oorspronkelijke is in de nieuwe uitstraling nog mooi herkenbaar. Het dak van de schuur heeft een recente storm niet overleefd. Nog wat extra jaren geduld en moeite... Achter een raam bemerk ik een wuivend gebaar.
Dorien nodigt ons uit, verduidelijk ik. Zij hebben het huis gekocht en wonen nu hier.
Binnen hebben de veranderingen ruimte geschapen. Mijn migrerende overgrootvader bouwde zo’n eeuw geleden een heel wat bescheidener huisje. Dat is stapsgewijs vergroot. Nu is er binnen een herschikking: minder muren, meer luchtigheid. Ik ben tevreden dat het dit geworden is. Toch voel ik niet langer een emotionele band. De plaatsen waarnaar we kunnen terugkeren zitten in ons hoofd, in de herinneringen, de verbondenheid en de gedeelde ervaringen, het op bezoek of het bij iemand thuis zijn.
Het wordt stilaan een lange en vooral te warme dag. De volgende stopplaats is een drank- en ijsjeszaak die aan de rand van een natuurreservaat in de stal van een boerderij, nu dierenopvangcentrum, geïnstalleerd is. Enkele flesjes water, twee hoevebereide bollen in een hoorntje, het uitzicht op enkele tientallen hectare rietland. De enige andere bezoekers zijn twee kleine kinderen, met hun grootouders, die stil geconcentreerd aan hun ijsje likken.
Jij passeert hier vaak, zegt de verkoopster.
Toen mijn ouders nog leefden, bevestig ik.
De stilte van de omgeving neemt het terug over. Ik vraag me af hoe uitgestrekt zijn Mkuzhe reservaat is. Uitzichtloos groter, zonder uitblazende fietsers aan de rand en met net iets andere bewoners tussen het riet.
In een moeras is een zandbankje waardoor je je boven het riet kan verheffen al iets spectaculair. Een halte bij een uitkijktoren is dan helemaal onvermijdelijk. Op een winterdag, zonder bladeren aan de bomen, is het mogelijk van hieruit aan de overzijde de ijsjeszaak te zien. Nu is de toren een uitstekende verontschuldiging voor een volgende rustpauze. De informatieborden over flora en fauna leiden ons naar boven tot waar, op de rand, pijlen naar de omliggende dorpen wijzen.
Naast de toren is er ter gelegenheid van een eeuw Eerste Wereldoorlog een stukje van de Dodendraad nagebouwd: het prikkeldraad, toen onder hoogspanning, moest het smokkelen tussen het bezette België en het neutrale Nederland verhinderen. Vandaag is die oorlog voor de meeste noorderburen een blinde vlek in het geheugen. Aan deze zijde van de grens heeft de honderdste verjaardag de aandacht en de interesse naar een nieuw hoogtepunt gestuwd. Hij wil meer weten over die tijd. Die draad is een onvermoed verschijnsel, maar waarom is die kruimel België achter Ieper vandaag nog zo’n aantrekkingspool voor de Britten?
Ik vertel over de literaire schat die de oorlog heeft opgeleverd. De troost van schoonheid is een mooie titel in die bibliotheek. Op afstand, in tijd en ruimte, altijd zijn er verhalen verteld, van Troje tot Vietnam. De hoeveelheid dagboeken, getuigenissen, verhalen en gedichten die tussen 1914 en 1918, vaak ter plaatse, zijn geschreven, blijft onovertroffen. Aan de hand van gedichten, of louter met liederen, valt die hele oorlog te vertellen: van de drang naar avontuur en oorlogsromantiek, over ontnuchtering, ellende en ontreddering, met de fysieke en psychische menselijke brokstukken, naar verzet, humor, spot en bijtende aanklachten.
Hij bedenkt dat oorlog en literatuur een thema voor een seminarie zou kunnen worden. Met, maar ruimer dan louter die Eerste Wereldoorlog. Ik mag drie titels suggereren. Drie. En de ideeën schieten alle richtingen uit: spiegel Ieper aan Troje, presenteer de essentie als het oorlogsnieuws van vandaag. Het zaadje valt in vruchtbare aarde. Er is nog tijd om te zoeken en het te laten groeien. Wat ik ’s avonds toch doe is Siegfried Sassoon laten spreken. On Passing the New Menin Gate is voldoende om de auteur nooit meer te vergeten.
Hoe in zijn hoofd de vonken en de gensters, de mogelijkheden van zo’n thema kunnen groeien, daarover zwijgt hij. Dat is voor later. Hoe verschillend is de invulling van een oorlog in onze hoofden? Hoe is zijn blik gevormd door zijn dienstplicht? Net iets ingrijpender en spannender wanneer die zich afspeelde aan de grens met Angola en ver voorbij de spelletjes en fantasietjes meer dan eens bloederig in zijn handen terechtkwam. Opnieuw lichten zijn boeken een tipje van de sluier. Voor mij blijft het een gissen tot wanneer we ooit samen dat dekseltje zullen optillen.
Drie boeken en enkele gedichten mogen de selectie overleven. Een mensenleven is zo al te kort om die hele oorlogsbibliotheek door te lezen. Dan kunnen drie tips een massa tijd en pulp besparen. Zoals hij eerder zei: daar ben ik na mijn vijftigste te oud voor.
Er wacht nog een vol uur fietsen. Een zadel mag dan ontworpen zijn om handig te fietsen, na een dag moet zitcomfort elders gezocht worden. Aan de rand van het volgende dorp staan we tussen de verspreide woningen opnieuw stil. Even de bilspieren ontspannen. Het is zo’n dag dat alles anders loopt. Ik rijd voor de duizendste maal door die anders steeds stille straat, nu merk ik al van ver dat er een of andere actie gaande is. Een stralende jongeman komt op ons toegestapt.
Alsjeblieft, en hij overhandigt me een diepblauwe gevulde boodschappentas.
Wilt u er ook een?
Of we nu een dorp of een trans-Atlantische vlucht verder wonen, er is aan die enthousiaste jobstudent geen ontkomen aan. Het aangenaamste in de tassen is een flesje water. Maar dan met die tassen terug de fietsen op: ik hou de tas in mijn hand, hij draagt ze als een rugzak. De licht stijgende weg en de laatste brug zijn vervolgens nog iets beter voelbaar in de benen.
Onder een legerdeken zoeken twee jongens wat warmte, eerder veiligheid en vertrouwen bij elkaar dan het onzekere dat de achterbank van een Duitse legerauto kan inhouden. Die foto uit Au revoir, les enfants springt opnieuw het toeval voorbij. Net die film was ooit de sleutel die hij nodig had om de juiste toon te vinden voor Die reuk van appels.
Ik herinner me hoe er in onze correspondentie sprake was van Monsieur Lazhar, hoe hij me door te vertellen dat hij die film voor de studenten inleidde ook mij naar die film leidde. Verhalen, muziek en film blijven in de Franse sfeer: Les Choristes. Er is niet meer nodig om samen te beluisteren hoe Jean-Baptiste Maunier La Nuit zingt.
De lijst te realiseren plannen wordt er alleen maar langer door. Ooit wil hij nog liedjes schrijven. Er moet nog ergens een filmpje zijn waarop hij de clicksong zingt. Het hoeft niet altijd Beethoven zijn. Daarna waait het gesprek naar de muziek in de bergen. Ik laat hem het fragment uit de reeks Soundtrack Zuid-Afrika zien waarin de reizende musici de eindeloosheid van de Drakensbergen intrekken om daar ergens in de verlatenheid van de wereld een koorschool vol zingende jongens te bezoeken. In die school verbleef hij zelf twee jaar.
Waar loopt de grens tussen herkenning en herinnering? We hebben allebei, op dezelfde leeftijd, twee jaar op zo’n van de wereld afgesloten internaat gezeten. Ik bewaar er nog steeds een mix gemengde gevoelens aan over. Nog altijd. Ik zong niet, voor hem was het een voorwaarde. Dan moet muziek tot in je DNA zijn ingeprent. Je zou voor minder gaan componeren. Niet minder ingrijpend is wat in een veel strenger opvoedingsklimaat zo’n microscopische samenleving met je doet. De makers van Soundtrack grappen wat over de afwezige meisjes. Niet meer dan een cliché in het opzet van de reeks om via de muziek op zoek te gaan naar de toestand van de jonge Zuid-Afrikaanse democratie. Uiteraard bespelen de jongens met hun antwoord hetzelfde akkoord. Hoe die koorknapen vandaag werkelijk hun ontluikende seksualiteit beleven? Hopelijk niet met de schuldgevoelens en de brutale onderdrukking van veertig jaar geleden. Welke richting die slinger vandaag uitgaat, en wat ze daar in zo’n internaat mee aan moeten blijft een fascinerende vraag. De impact op zijn leven kan nauwelijks onderschat worden. Hij is, als volwassene, slechts tweemaal naar de school weergekeerd. De toon in zijn stem bewaart een afstand. Waar het verschil, of de overeenkomst, ligt met wat hij in Embrace geschreven heeft, alleen al om die vraag te beantwoorden is een extra bezoek nodig. Dat het een te dikke roman geworden is, zegt al wat.
Ik ga die veel sterker maken door er nog flink in te schrappen, plant hij.
De tiener Karl de Man in het boek is geen spiegelbeeld van hemzelf. Tijdens zijn verblijf op die school was hij enkele jaren jonger dan zijn hoofdpersonage. De omgeving was weliswaar een geschenk uit de hemel om er de betoverende, soms hallucinante, exploratie van lichamelijkheid te situeren. Daarbij is er een wereld van verschil tussen het Zuid-Afrika van de jaren zeventig en dat van nu. Er zijn massa’s wetten veranderd. Er gelden vandaag toen niet eens te bedenken rechten betreffende gender. De vraag is echter of op die leeftijd jongens, jong en onschuldig maar evenzeer bevreesd tot onstuimig, vandaag de hindernissen bij hun zelfontdekking, zelfontplooiing en soms zelfaanvaarding probleemloos kunnen nemen. De radicale zoektocht van Karl de Man zou nu onmogelijk met een strategische verwijdering van de school kunnen weggemoffeld worden. Sterker, je kan je nauwelijks voorstellen dat een veertienjarige die vandaag zijn leraar tot een relatie verleidt, en betrapt wordt, daarmee geen immens schandaal, wellicht zelfs met wat weerklank tot in de internationale pers, zou laten losbarsten.
Maanden nadat hij naar Johannesburg en Parys teruggekeerd was, Jean-Baptiste nog even hemels te beluisteren is, zelf waarschijnlijk met heimwee terugdenkt aan een stem die hij niet meer heeft, bedenk ik hoe Steven Almeida eenzelfde ongenadige betovering moet gehad hebben. Veel verder dan de vermelding van een verwijderde solist, meer omgeven met mysterie dan antwoorden, is Karl in zijn verhaal niet gegaan. Vanwaar het binnenpretje, de knipoog, het niet kunnen laten Steven Almeida opnieuw op te voeren in Kings of the Water?
Je hebt hem al gevonden, was zijn speelse reactie toen ik hem dat na enkele bladzijden lezen al meldde. Verder dan die opmerking is dat gesprek nooit beland. Dat wordt dus een thema om een volgende gedachtencarrousel bij te laten stilvallen.
Na een lange zomerse fietstocht hoort de ongedwongen zaligheid van een avondmaal. We drinken, na het nippen en het proeven, een Picon. Die stond hoog op mijn lijstje van te laten ontdekken smaken. Een drankje op basis van sinaasappelschillen, gentiaan en kina kan ik moeilijk een streekproduct noemen. Dat is het al evenmin aan de voet van de Rodeberg.
Ik wist niet dat jullie daar bergen hadden, was ooit zijn reactie.
Wat maakt het uit voor mijn twee tafelgasten: de Afrikaner zoon van een parkwachter die na de woestijn van New Mexico, de Mississippi en de Noorse fjorden hier op doorreis is naar Zuid-Afrika en de jongen die in Memphis zijn student zou kunnen zijn, geboren in de vruchtbare maansikkel tussen Tigris en Eufraat en ooit na een zucht Zweden hier is beland. Voor mij zijn de omzwervingen niet helemaal onbekend, voor hen samen is het een leuke insteek voor de kennismaking. Ik pendel tussen de noordzeevis in de keuken en de gesprekken aan tafel en hoor hoe ze de puzzelstukken van hun leven in elkaar passen, hoe hij vervolgens toont hoe, zo uit een seminarie geplukt, het blootleggen van rollenpatronen in de populaire cultuur tot ongeloof en verbijstering kan leiden. Ook nu aan tafel blijkt het onderzoeken van Disney’s Leeuwenkoning niet dadelijk dat wat we aan de universiteit verwachten. Net in zo’n film worden de hardnekkigste clichés en vooroordelen in de geesten van jong en oud geslepen. Achteloos, vanzelfsprekend, gedreven en genietend fileert hij het verhaaltje en raakt daarmee nog eens even de risico’s aan van de toch zo kritiekloos veronderstelde heteronormaliteit. Hoe aangenaam is het om jeugdige plannen en dromen te beluisteren. Hoe fantastisch is het om samen aan tafel de wereld tot een dorp met boeiende buren te herleiden. Ze worden alvast facebookvrienden en ik realiseer me absoluut niet welke verrassende berichten me zo nog gaan bereiken.
Kongo duikt opnieuw op in het gesprek. ED Morel tegen Leopold II en de Kongostaat valt op in mijn boekenkast. Hij vraagt of ik het leven van Roger Casement, met zijn expeditie de belangrijkste feitenleverancier voor dit dossier, ooit van naderbij bestudeerd heb. Niet via De Droom van de Kelt, de te brave, haast preutse versie van Mario Vargas Llosa! Hoe die Casement ruim honderd jaar geleden zowel in Kongo als in Peru het woud doorkruiste om het moorddadige karakter van de rubberontginning bloot te leggen. Hoe hij - daar heb je bovenop nog eens de Eerste Wereldoorlog - van de Duitse regering met de Ierse krijgsgevangen in Duitsland een regiment mocht vormen om de Ierse opstand voor te bereiden en hoe hij in 1916 door een Duitse duikboot op de Ierse kust werd gedropt. Daar stonden de Britten klaar om hem te arresteren. Hij was verraden. Hij werd voor landverraad in Londen ter dood veroordeeld en kreeg geen gratie omwille van zijn homogetinte dagboeken. Waarop de discussie losbarstte, en nog steeds woedt, of die dagboeken dan weer niet door de Britse geheime dienst vervalst waren. Na de slappe Vargas Llosa ligt dit onwaarschijnlijk leven klaar voor een straffere roman. Zo’n inhoud verzin je niet. Hij moet alleen nog even tijd vinden om het uit te schrijven. Ik ga alvast onderduiken in de Black Diaries.
De stilte van de zaterdagochtend heerst. Er hangt reeds een aangename temperatuur in de zo goed als verlaten straten van het dorp. Ik heb de broodjes en de krant gehaald. Avonturen op de Thalys beheersen de voorpagina. Enkele alerte Amerikanen hebben een aanslag in de kiem gesmoord. Hoe vreemd moet een passagier zich richting toilet begeven vooraleer ik zou denken dat ik extra op mijn hoede moet blijven omdat hij gewapend terug zou kunnen verschijnen? Als het nu eens twee dagen vroeger was gebeurd, en niet naar maar vanuit Parijs, en het ook nog eens rijtuig 19 was geweest?
Toch is het niet zo verschillend van een fietstochtje. Je kan die zeldzame pech hebben op het verkeerde moment op de foute plaats te zijn. Wat maakt dat je niet van je fiets gesleurd wordt, die ongelukkige tik niet op je neerkomt, of niet op die noodlottige trein zit? Daar verandert niemand iets aan. Waar het om draait is de keuze die we maken. Het is de voorbije dagen zijn favoriete vraag gebleken: wat deed jij? Kies je voor de positie van toeschouwer? Dat is uiteindelijk geen keuze: je laat gebeuren wat anderen doen. Er is geen verdienste wanneer het mooi is, er is evenwel een niet weg te redeneren medeplichtigheid bij onrechtvaardige keuzes. Je laat de slachtoffers in de steek. Pesters op school, pesterijen op het werk. Ik heb voorbeelden uit mijn mouw geschud.
Wat deed jij?, was steeds opnieuw zijn directe reactie.
Als die vraag na een morele gentherapie mee door je aderen stroomt, dan zal het niet moeilijk zijn om op hem, en mij en alle anderen, uiteindelijk als op een roosje de slaap der onschuldigen te laten neerdalen. Dit gaat een stap verder: niet de vrede van de onschuldigen, eerder de rust van de rechtvaardigen.
Ik zit nog alleen in de krant te lezen wanneer de bel weerklinkt. Een zeldzaamheid in de ochtend, nu ook nog eens een wekker. Ik verwelkom een goedgemutste collega met zijn handen vol Hongaarse vakantiepepers.
Kom binnen, fluister ik, er slaapt nog iemand.
Een andere opmerking die nog meer verbazing zou oproepen is moeilijk te bedenken. Drie woorden en hij herinnert zich het aangekondigde bezoek. Nog tijdens de uitleg bij de verschillende pikante en extra pikante vruchten klinken voetstappen op de trap. De bel zal hem niet gewekt hebben, het zal eerder een aansporing geweest zijn om vanuit het ochtendmijmeren op te staan. Uiteindelijk blijven er nog maar enkele uren voor het vertrek.
De terugreis uit Hongarije is al een opstap om het gezin te schetsen. Hoe handig zijn twee gemakkelijk slapende kleine kinderen tijdens zo’n autorit.
Dat was ik niet, lacht hij. Ik was drie vooraleer ik een nacht onhoorbaar doorsliep. Toen kwam mijn bezorgde moeder ’s ochtends controleren of ik niet door een leeuw was weg geroofd.
Opnieuw het verschil in plaats en tijd van waar je toevallig geboren wordt en opgroeit. Het gesprek glijdt zachtjes van nog enkele vakantiemomenten naar het weekend en het nieuwe werkjaar dat daarachter opduikt. Ik heb naar de krant en de verijdelde aanslag gewezen. Hij leest, bladert in de krant, leest nog een artikel.
Lukt dat?, vraagt mijn collega voorzichtig. Zonder van de krant op te kijken verschijnt een glimlach. Het plezier straalt van zijn gelaat. Ik vertel hoe de talen drie dagen lang over elkaar heen buitelden. Zonder in de klassieke val te trappen en te beweren dat Afrikaans toch ongeveer hetzelfde is als Nederlands: het is niet alleen handig, er is absoluut veel mogelijk, het is genieten. Iedere ontdekking, iedere toegevoegde tint die in een gesprek wordt verweven is een aangename verrijking. En ja, soms duikt er al eens een scheldwoord of een onverwachte combinatie op.
De rails liggen verlaten voor ons. Die ene trein die heen en weer pendelt is er nog niet. We zitten op de stoeltjes, uitzicht op het dorp, de haast lege uitgestrektheid van de natuur achter ons.
Hier wacht het afscheid. Er resten slechts de twee haltes, de overstap naar Amsterdam en daarvoor het laatste punt op zijn verlanglijstje van dit bezoek: dadelijk in het station in Antwerpen een echte wafel proeven. Dan volgen enkele bezoeken in Amsterdam en dinsdag vliegt hij naar Johannesburg om vervolgens in een huisje in Parys te gaan schrijven. Een onderkomen zonder internet of afleiding. Hij zal dagelijks een wandeling maken om mails te gaan bekijken en te versturen. Zo kunnen we contact bewaren. Ik zeg dat hij weet dat ik met af en toe een paar zinnen al tevreden bent. De trein loopt het station binnen. Onmiddellijk verlaten reizigers trein en station. Anderen stappen in, vullen de overblijvende wachttijd in de trein. We zijn snel de laatste overblijvers op het perron.
Dan ga ik maar.
Ik kijk al uit naar het volgende bezoek.
Doen we.
Hij stapt in. Nog een zwaai van achter het raampje. Ik verlaat het station via de tunnel, loop de tweehonderd meter tussen spoorlijn en snelweg in de richting van het koeientunneltje. Daar overvalt die gedachte me. Ik keer terug, spring op de trein. Verbaasd kijkt hij op.
Die kraampjes waar ze in het station wafels verkopen ... Ergens tijdens het bezoek heeft hij de opmerking gemaakt dat hij al drie maanden zonder cash geld leeft. Ik stop hem wat euro’s toe. Het zou spijtig zijn dat hij daardoor geen wafel zou kunnen proeven.
Eenvoudig gelukkig neem ik nog eens afscheid, verlaat de trein. Even later vertrekt hij.
Drie maanden later, op een zondagmiddag, staat Mahyar aan mijn deur. Ernstig. Er is wat aan de hand. We zitten stil aan tafel.
Mark is gisteren gestorven, meldt hij.
Hij schuift een facebookbericht naar me toe. Onder een portret uit Parijs: "Mark Behr RIP 1963—2015".
Foto's: Jef Boden