Het opaal van Karel Schoeman

  • 2

Het heeft 20 jaar geduurd om alle delen van het Stemme-drieluik in het Nederlands te vertalen.

Ik ben Karel Schoeman beginnen te lezen, nadat ik talloze superlatieven was tegengekomen over Hierdie lewe. De 76-jarige Zuid-Afrikaanse schrijver wordt de hemel in geprezen en op de hoogste literaire trede geplaatst: die waarop ook de Brontës, Anton Tsjechov, Marcel Proust, Virginia Woolf en Samuel Beckett staan. Gaandeweg besefte ik dat Schoeman een indrukwekkend œuvre heeft bijeen geschreven, de Orde van Verdienste heeft gekregen van President Mandela en nog zoveel andere letterkundige prijzen in de wacht heeft gesleept.

Eigenlijk is dit teveel voor één leven. Om niet te moeten zwemmen in een te grote vijver, beperk ik me tot de handvol werken van Schoeman die in het Nederlands zijn vertaald.

Eerst wat verkenningswerk in de bibliotheken van Antwerpen: de erfgoedbibliotheek en de universiteitsbibliotheek. Ik weet zeker dat Schoeman zijn weg in deze bibliotheken beter zou hebben gevonden dan ik. Zijn rijke œuvre ontsluit zich beetje bij beetje, zelfs Die laaste Afrikaanse boek: outobiografiese aantekeninge uit 2002, waarin ik toevallig lees dat de schrijver toen hij in de jaren ’70 van vorige eeuw inspiratie zocht in Europa, graag in Gent of Brugge had willen wonen maar dat het allemaal anders uitpakte. Omdat hij een job zou krijgen bij de bibliotheek van de British Council in Brussel, moest hij uitwijken naar de hoofdstad: “Brussel het ek leer ken as ’n groot, mooi, elegante, onpersoonlike en baie duur stad met besonder onvriendelike inwoners, Nederlands- sowel as Franssprekend.” Ik prijs me gelukkig dat deze lijvige autobiografie buiten mijn venster van Nederlandse vertalingen valt, zodat ik er geen rekening mee hoef te houden. Ik vermoed zelfs dat dit persoonlijke magnum opus, dit staaltje van navelstaarderij, niet vlug zal worden vertaald. 

Maar er is ontzettend veel meer. In de Antwerpse erfgoedbibliotheek trof ik het in 2002 prachtig uitgegeven boek Wonen op de Kaap en in Batavia 1602-1795 aan. Het was toen 400 jaar geleden dat de Verenigde Oost-Indische Compagnie werd opgericht en 350 jaar geleden dat Jan van Riebeeck voor het eerst voet aan wal zette op de Kaap. In het boek is een subliem, fascinerend, uitermate gedocumenteerd hoofdstuk opgenomen van Karel Schoeman: “Het leven op de Kaap.”

Het hoofdstuk toont aan dat de ontevreden trekboeren en Voortrekkers in de eerste decennia van de 19e eeuw de koloniale cultuur van de Verenigde Oost-Indische Compagnie met zich meebrachten over de Oranje- en de Vaalrivier en de Drakensbergen. Zo werden de oude Hollandse instellingen en gewoonten die in hun herinnering voortleefden overgeplant naar de Boerenrepublieken die tot het begin van de 20ste eeuw zouden blijven bestaan.

Dit historische hoofdstuk richt natuurlijk de aandacht op een zeer specifieke problematiek van Zuid-Afrika, maar nu al wordt duidelijk dat Schoeman in zijn archeologisch werk – want daar komt het op neer – altijd wordt voortgedreven door de herinneringskunst, die hij als geen ander beheerst, zelfs beter beheerst dan de Franse schrijver Patrick Modiano, die voor hetzelfde talent in 2014 de Nobelprijs voor de Literatuur kreeg.

Tentoonstellingsboek met daarin Schoemans hoofdstuk Het leven op de Kaap (2002)

Een ander land is in 1992 in het Nederlands uitgegeven. De roman werd vertaald door Riet de Jong- Goossens. De originele Afrikaanse versie, ’n Ander land, is in 1984 uitgekomen. Ik houd daar nu geen rekening mee.

De vier boeken die in het Nederlands zijn uitgegeven in het nieuwe millennium (2004-2016) zijn in mijn ogen de absolute meesterwerken van Schoeman. Zij krijgen nu voorrang. Het gaat over de drie romans die het Stemme-drieluik vormen, namelijk: Hierdie lewe (1993), Die uur van die engel (1995) en Verliesfontein (1998), en het historische werk Merksteen: ’n dubbelbiografie (1998).

Ik heb de Nederlandse vertaling van deze boeken gelezen: Dit leven (2014), Het uur van de engel (2015), Verliesfontein (2016) en Merksteen: een dubbelbiografie (2004).

De drie romans uit het Stemme-drieluik zijn vertaald door Rob van der Veer. Merksteen: een dubbelbiografie is vertaald door Riet de Jong- Goossens.

Elk boek uit het Stemme-drieluik heeft er dus plus minus twintig jaar over gedaan om in het Nederlands te worden vertaald. De Nederlandse vertaling van Verliesfontein, het deel waaraan Schoeman het langst heeft gewerkt (al in 1990 begon hij eraan), is begin juli 2016 op de markt gekomen. Het gehele Stemme-drieluik is dus nu in het Nederlands beschikbaar.

MERKSTEEN: EEN DUBBELBIOGRAFIE

In Merksteen: een dubbelbiografie (2004) graaft Schoeman heel diep, vele lagen onder de grond, vele jaren terug. Hij gaat op zoek naar de verloren tijd “à la recherche du temps perdu”. Maar wie denkt dat deze tijd voorbij is, komt bedrogen uit. De zoektocht van Schoeman naar zijn herkomst is springlevend. De nieuwkomers die nu in Europa en Zuid-Afrika aankomen maken mee wat zijn grootouders meemaakten wanneer ze aan het einde van de 19e eeuw vanuit Nederland naar Zuid-Afrika vertrokken om er een nieuw leven te beginnen.

De auteur noemt zijn boek een dubbelbiografie. Deze gaat over zijn grootvader en grootmoeder langs moederskant, die beiden afkomstig zijn uit een onderwijzersgezin en zelf ook in het onderwijs stappen. Zijn grootmoeder doet dat op een bescheiden wijze en geeft les in volksscholen en aan arbeiderskinderen. Zijn grootvader wil vooruitkomen in het leven. Hij schoolt zich als onderwijzer voortdurend bij, behaalt het hoofdonderwijzersdiploma en is in1896 meedeoprichter van de Unie van Christelijke Onderwijzers in Arnhem, maar dan al rust zijn blik op een ruimere horizon. Schoeman noemt zijn grootouders toevallige immigranten aan het einde van de 19e eeuw, maar eigenlijk is voor hem niets toevallig. In september 1897 reist Schoemans grootvader met de Scot, een schip van de Union Line, af naar Kaapstad. Een jaar later voegt zijn grootmoeder zich bij haar aanstaande man.

De vijftig jaar familiegeschiedenis die Schoeman ontrafelt vanaf de aankomst van zijn grootouders in Zuid-Afrika tot zij beiden in 1952 stierven – Karel Schoeman was toen dertien jaar – grijpt je naar de keel en maakt tastbaar dat geschiedenis meer zegt over de toekomst dan over het verleden. “Over een afstand van bijna een halve eeuw” – het boek is in het Afrikaans uitgekomen in 1998 – “klinkt opeens weer de stem van een oude man die al lang dood is, in gesprek met het kind van toen.” Schoeman herbeleeft met een onevenaarbare scherpte de levens van zijn grootouders: “gewone mensen die zichzelf nooit ongewoon hebben gevonden, maar die ruim van visie, verdraagzaam en niet bekrompen waren, die inzicht en begrip hadden, en dat maakte hen toch uitzonderlijk in hun omgeving.”

Niemand munt meer uit in de kunst van het zich herinneren dan Schoeman, die splinters en scherfjes aan elkaar legt en foto’s gebruikt als aanvulling op magere gegevens. Schoemans Merksteen is een uiterst intimistisch boek. Het bezit de wonderbaarlijke eigenschap om het universele verhaal van de migratie inzichtelijk te maken. Het gaat niet alleen over Hollanders die emigreerden naar Zuid-Afrika. Het gaat over vreemdelingen en nieuwkomers, die “balancerend op de precaire koord tussen twee talen, twee leefwerelden en twee culturen” er gewoon graag willen bijhoren.

In 1883 heeft Schoemans grootvader, H.H. van Rooijen, als schooljongen Paul Kruger, president van Transvaal, ronselend horen spreken in Kampen. Kruger bezocht ook mijn stad, Antwerpen: daar vond ik meerdere “merkstenen”: Krugerstraat, Krugerplein, Krugerbrug.

Paul Kruger speechte niet alleen in het Nederlandse Kampen, maar ook in Antwerpen vond ik meerdere “merkstenen” (foto 2016)

DIT LEVEN

In Dit Leven (2014) wacht een vrouw haar dood af in de kamer waar zij nog als kind heeft geslapen. Zij is moe en wil rusten. De stemmen die zij gedurende meer dan zeventig jaar in het Roggeveld heeft gehoord rijgt ze aan elkaar als in een droom. Zij heeft er altijd zwijgzaam bijgezeten en alles geobserveerd vanop een afstand. Nooit hoorde ze er echt bij. Altijd zat ze schuchter aan de rand van het gezelschap. Haar wereld beperkte zich tot de boerderij en de jaarlijkse overwintering in de lagergelegen Karoo. Haar vader was een rustige man, die veel wijsheid uitstraalde en graag werd gezien in het dorp. Haar moeder daarentegen was driftig en gefixeerd. Zij wist het familiebezit uit te breiden, akker na akker, hectare na hectare, boerderij na boerderij, endaarmee haar aanzien in het Roggeveld en de kerk.

De stervende dochter, die het verhaal vertelt in de eerste persoon, haalt op het einde van haar leven een stroom van herinneringen op. Zij past “de brokjes en steentjes en splinters, de lapjes en draadjes en lintjes en briefjes” aan elkaar in de hoop er tenslotte het verhaal uit te kunnen ontcijferen. “Ik kan alleen maar vertellen wat ik me herinner.” Maar wat zij zich herinnert vertelt zij met zulk geraffineerd palet van emoties en stemmingen, met zulke weergaloze beschrijving van kleuren en lichtimpressies in de Karoo en op de hoogvlakte, dat de lezer bedwelmd raakt.

Hoewel haar herinneringen diffuus zijn, tekent er zich in het verhaal toch een lijn af. De oudste broer, Jakob, die stug van aard is en een groot plichtsbesef heeft, trouwt met Sofie, maar al vlug blijkt dat Sofie veel beter overweg kan met de jongere broer, Pieter, een ander soort mens, die opgewekter door het leven gaat, levendiger van verbeelding is en fysiek een grote uitstraling heeft. Jakob komt ten val, stort in een ravijn en wordt pas dagen later dood teruggevonden. Pieter en Sofie verlaten de boerderij.

Vele jaren later keert Pieter alleen terug en is het alsof hij helemaal is vergeten waar hij zich bevindt en zit hij alleen maar versuft voor zich uit te kijken. Op het einde van het verhaal zijn ze allemaal dood: vader, moeder, Jakob en Pieter, en Sofie vast ook. De tragiek is verpletterend. De stervende vrouw beseft dat de enigen van wie ze in haar leven liefde heeft gekregen, voor wie ze iets heeft betekend, vader, Pieter en Sofie zijn geweest.

Het verhaal speelt zich af in het latere deel van de 19e eeuw tot de aanvang van de 20e eeuw. Dat valt alleen af te leiden uit enkele begeleidende gebeurtenissen: petroleumlampen in de voorkamer, het overlijden van vader en de ontdekking van diamanten in het binnenland, het uitbreken van de oorlog op het einde van het verhaal, e.a.

De culturele carrousel draaide volop in Zuid-Afrika maar op de boerderij in het Roggeveld vind je daar niet veel van terug (Oliewenhuis Art Museum, Bloemfontein, foto 2014)

HET UUR VAN DE ENGEL

Van Daniël Steenkamp weten we niet veel, alleen dat de engel van de Heer aan hem is verschenen wanneer hij schapen hoedde op Witlaagte. Danie was pas 17 toen hij het visioen kreeg. De feiten dateren van 1838. Sedertdien voelde hij zich gedreven om godsdienstige verzen te schrijven en voor te dragen in het Hooghollands, een taal die hij niet kende want hij was ongeletterd. Hij trok jarenlang rond doorheen Basterland, van de ene boerderij naar de andere, om met zijn versjes “de eenvoudige en nederige mensen, de zachtmoedigen en gebrokenen van hart” blij te maken. De laatste jaren van zijn leven bracht hij door als kluizenaar in een kloof op Witlaagte. Hij was 36 toen hij stierf.

Voor de een was hij de eerste Afrikaner volksdichter, voor de ander een ketter of ziener of rare kwibus.

In het dikke boek (447 blz.!) van Schoeman Het uur van de engel (2015) is de tragische levensloop van Daniël Steenkamp slechts de aanleiding om met de subtielste nuanceringen te analyseren hoe een bepaalde cultuuruiting, in casu Danies versjes, maatschappelijk wordt gereproduceerd, gebruikt en misbruikt, geprezen en misprezen, geboetseerd volgens eigen inzicht enovertuiging. En dit in de periode dat de Grote Trek in een stroomversnelling was gekomen en de blanken meer greep kregen op de grond in Basterland, en op de bronnen, want bij Schoeman gaat er van droogte altijd een grote beklemming uit.

In het boek figureren meerdere ik-personen en dat maakt het ontwarren van het spinnenweb van interacties niet eenvoudig. De ik-persoon uit de eerste hoofdstukken is de bezoeker die uit Johannesburg komt en daar bij de televisie werkt. Hij verkent in het dorpsmuseum van Strydfontein of het nog de moeite loont om over de vergeten dichter een film te maken, maar eigenlijk is zijn verkenning maar een voorwendsel want hij komt uit de streek en zijn vader is er schoolhoofd geweest. Het is meer een persoonlijke interesse die hem naar Strydfontein drijft. Hij herinnert zich veel maar weet niet waarom.

Dan volgen er vier hoofdstukken waarin telkens een andere verteller optreedt.

Als eerste Daniël Steenkamp zelf, die niet langer mocht getuigen of preken omdat hij in ongenade was gevallen bij de dorpsnotabele Joris Minnaar, en er was een soort van dorpsinquisitie gevoerd – levenslang, ja, Minnaar en zijn trawanten hadden samengespannen tegen Danie en zijn waardeloze familie, en in de schaduw van de grote politiek werden er bitsige dorpstwisten uitgevochten.

Als tweede dominee Heyns, die Danies dichtbundeltje zelf al had uitgegeven in 1887 met een paar begeleidende Bijbelteksten en had gewaakt over de orthodoxie van de gedichten.

Als derde Jodocus de Lange, de dorpsonderwijzer die zijn hele leven al dichter wilde worden en de bundel fraai uitgaf in 1930 om zijn eigen dichtkunst meer karakter te geven.

Ten slotte horen we in het laatste hoofdstuk de stemmen van drie vrouwen: de weduwe van de jong gestorven dominee Heyns, de weduwe van Jodocus de Lange en de oudere zuster van Danie. Zij geven hun versie van de feiten. Zij construeren de werkelijkheid op hun manier.

Schoeman verweeft al deze echoënde stemmen tot een zinderend klankspel, waarin dolksteken, gifpijlen, slinkse manieren, achterbakse praatjes, gefluister en geroddel ruim aan bod komen. De dichtbundel van Daniël Steenkamp heeft een lang traject afgelegd. Er is niet één waarheid. De velen die betrokken waren bij het traject, vertolken ieder hun waarheid.

Bloemfontein vanaf Naval Hill: een ankerplaats in het ganse œuvre van Karel Schoeman (foto 2014)

VERLIESFONTEIN

Al vanaf het midden van de 19e eeuw vormen de Fouries de meest invloedrijke familie in het dorp Verliesfontein in de Kaapkolonie. Wanneer er in 1883 een kerkgemeente wordt gesticht en de oudste zoon een kerkgebouw voor eigen rekening laat optrekken op zijn boerderijgrond, verandert de naam van het dorp in Fouriesfontein.

Voor Karel Schoeman is het verleden een ander land. “Hoe ver is het nodig om te gaan; hoe dichtbij is het mogelijk om te komen?” Schoeman is bezeten door deze vragen. In zijn boek Verliesfontein (2016) brengt hij de lezer in contact met het dorp en vooral met het dagelijkse leven in het dorp ten tijde van de Tweede Boerenoorlog. Het is alsof hij zich onzichtbaar maakt en eindeloos waarneemt. Hij wil de oorlog of de schermutseling of wat er zich ook heeft afgespeeld in Fouriesfontein in de zomer van 1901, benaderen in de eigen tijdsordening en de eigen onverbiddelijke logica van wat er is gebeurd. Schoeman drukt de lezer tegen de huid van de held, de rebel, de verrader, maar misschien nog meer tegen die van wie op een bankje zit in de hoek van de kamer.

In het dorp staat alles stil. De tijd is er opgeheven. De dorpelingen, de huizen, het gerechtsgebouw, het landschap werpen een schaduw op een doek. De rust is dreigend. De rust wordt verstoord door slechts enkele dingen. Er dreunen paardenhoeven, een vrouw gilt, een vlag wappert. De rust wordt nog meer verstoord doordat al deze schimmen niet vaag zijn, maar de felste contrasten oproepen wat hun kleuren betreft: laarzen wit van het zand, oranje-wit lintje, grijsbruine aarde, bruine man, de avondschaduw die zich verdiept van blauw naar donkerpaars naar grijs.

In dit decor arriveren de verteller en zijn fotograaf Eddie in Fouriesfontein. Het doel van hun reis, een boek uitgeven over het dorp, heeft niet het minste belang. Het was ook niet eenvoudig om de reis voor te bereiden, want het afgelegen dorp staat niet echt op de kaart. Er zijn alleen stukjes, steentjes, splinters, schilfers, fragmentjes, flinters, brokjes die moeten worden samengeraapt. Het is Schoemans beproefde methode.

Giel Fourie, enige zoon van één van de Fouries, heeft zich in de winkel van de Goldstein Brothers laten fotograferen op zijn eenentwintigste verjaardag. En enkele weken later is hij dood. “Verliefd op een glimlachende jonge man die een eeuw geleden is gesneuveld, ben ik aan deze tocht begonnen”, zo drukt de verteller het uit. De foto in een lijst van zwart bordkarton is zowat het enige brokstukje dat de verteller bij zich heeft.

De eigenschappen die van Giel Fourie spoedig een rebel zullen maken en nog wat later een volksheld en een martelaar, zijn sprekend aanwezig op het atelierportret: “Het zelfvertrouwen, de onbeschroomdheid zelfs, van zijn houding, de vrijpostigheid, de brutaliteit bijna, van zijn blik; de zinnelijkheid van zijn glimlachende lippen en de koude, helderblauwe ogen van een psychopaat.” Het dorp komt tot leven.

De verteller verdwijnt van het toneel. Hij geeft het woord aan drie bevoorrechte getuigen, Alice, Kallie en juffrouw Godby.

Alice is de opgroeiende dochter van de rechter, meneer Macalister, een weduwnaar die afkomstig is van Schotland en er zo vlug mogelijk wil naar terugkeren. Omwille van de functie van haar vader, behoort Alice tot het Britse kamp in Fouriesfontein, maar voor de lieve vrede gaat zij toch naar het verjaardagsfeest van Giel Fourie waar de Bondsmensen de handen in elkaar slaan. Na het feest is het nooit meer hetzelfde geweest in het dorp. Het is beter om alles wat er dan is gebeurd “te vergeten en uit te wissen en door te gaan, wat heb je eraan om al dat soort dingen met je mee te torsen en te onthouden om ze later weer op te rakelen?”

Kallie zet als klerk altijd de puntjes op de i in de papierwinkel van de rechtbank. Kafkaiaanse trekjes zijn hem niet vreemd, want zijn job eist bureaucratische punctualiteit en afstandelijkheid, maar diep in zijn hart is hij een goede jongen, oprecht begaan met de problemen van de dorpelingen. Bovendien is Kallie heel pienter. Hij had samen op school gezeten met Giel Fourie, die eigenlijk niet zo slim was als hij, maar zich heel slim kon voordoen en altijd haantje de voorste was. Ze waren nooit met elkaar bevriend geweest. Als klerk van de rechter is Kallie vanzelf ingedeeld aan de kant van de Engelsen en iedereen behandelt hem ook alsof dat zo hoort, de Afrikaners en ook de Engelsen. De gebeurtenissen in het dorp raken hem niet. “Maar ik wist van niets, en zelfs al had ik iets geweten, zou het ongepast zijn geweest als ik over dat soort zaken had gesproken.”

Juffrouw Godby is de zuster van de dokter. Net zoals Kallie zit zij ingewikkeld in elkaar. Zij is reddende engel en luistervink tegelijkertijd. Aan haar keukentafel onderricht zij de jongens van het dorp. Dat wordt haar ware roeping. Omdat ze de toegang tot de dokter regelt, is ze op de hoogte van alles, van het heen en weer geloop van de dorpelingen naar elkaars huis, hun vermoedens, geruchten en angsten. Wat haar persoonlijkheid nog complexer maakt, is dat ze in Fouriesfontein op-en-top Schots blijft. Ze heeft zich nooit aangepast of zelfs maar geprobeerd zich aan te passen. Haar misprijzen is nooit geweken. In het dorp is er verdeeldheid, veel verdeeldheid zelfs, maar deze “is overgepleisterd zoals je barsten in een muur overpleistert en afplakt met behang; maar de barsten lopen door.” Voor Juffrouw Godby gaat het leven elke dag gewoon verder. Aan de barsten en breuklijnen in het dorp gaat ze achteloos voorbij. 

Wanneer deze insiders aan het woord zijn en het verhaal van het zwijgzame, geheimzinnige dorp zich ontvouwt, stap voor stap, wisselen de perspectieven voortdurend. In het hoofdstuk over Alice wordt Alice de verteller en kijkt zij naar Kallie en juffrouw Godby. In de hoofdstukken over Kallie en juffrouw Godby wordt telkens geviseerd op de anderen.

Naarmate de hoofdstukken vorderen krijgt het boek een onwaarschijnlijke dieptescherpte. Wat er zich in de zomer van 1901 heeft afgespeeld in Fouriesfontein wordt vlug duidelijk: de bezetting door een boerencommando gedurende enkele weken, het haastige vertrek van de rebellerende boeren wanneer een Brits ontzettingsleger nadert en een onbeslist gebleven schermutseling van hooguit twintig minuten op de Vaalbergpas.

Maar het duurt niet lang vooraleer de lezer beseft dat dit maar uiterst marginale informatie is. Het boek gaat niet over de belangrijke dingen die in de verslagen, boeken en kranten staan. Het gaat over hoe de verdeeldheid die in een plaatselijke gemeenschap onderhuids aanwezig is, verder kan woekeren, aangewakkerd kan worden door angsten, wantrouwen, geruchten en fluistercampagnes.

In Fouriesfontein is het een fijne tijd tot het oorlog wordt. Maar dan beginnen  mensen elkaar te mijden, beginnen ze zondebokken te zoeken, zoals Adam Balie, die het in het dorp als vastberaden kleurling heel ver heeft geschopt maar met een nekschot wordt afgemaakt wanneer het einde van de strijd in zicht is.

Schoeman is een virtuoos in het levendig maken van herinneringen en brokstukken uit het verleden. Hij doet dat in zijn ganse oeuvre op een verrassende wijze. In Verliesfontein laat hij ons ontsteld en angstig achter. We vergeten zelfs dat zijn verhaal zich afspeelt in dat verlaten dorp. Verliesfontein wordt synoniem voor al die plaatsen in de wereld waar verdeeldheid het gewone leven onmogelijk maakt.

Vooruitkijken in verwondering: Mandela op Naval Hill, Bloemfontein (foto 2014)

Karel Schoeman heeft zijn Stemme-drieluik geschreven in de jaren ’90, het decennium dat het nieuwe Zuid-Afrika uit zijn as herrees. Het was het decennium van de hoop en de hooggespannen verwachtingen. Het Stemme-drieluik “ziet om in verwondering” en ik parafraseer hier de titel van het boek Omzien in verwondering van Annie Romein- Verschoor.

Schoeman graaft heel diep in de menselijke verhoudingen en de plaatselijke gemeenschappen van de 19e, begin 20ste eeuw. Hij legt de vezels bloot die het samenleven van mensen met verschillende achtergronden precair maken. Ragfijn doet hij dat, met het fijnste penseel en een onwaarschijnlijk kleurenpalet. Om de dorpen, de dorpelingen, de inwijkelingen, de buitenstaanders, degenen die het ver hebben gebracht, degenen die in ellende achterblijven, en niet te vergeten: de landschappen, zoals de Karoo, geldig en betrouwbaar te beschrijven, put hij uit zijn rijke historische kennis en ervaring maar ziet hij nooit over het hoofd dat elke gebeurtenis vele malen maatschappelijk wordt gereconstrueerd, opnieuw, opnieuw en opnieuw.

Ik weet niet of Schoeman in zijn drieluik ooit de kleur opaal vermeldt. Duizend-en-één andere kleuren wel, maar opaal niet, denk ik. Vaal komt vaak voor, maar opaal is geen vaal. Het opaal van Schoeman is voor mij een unieke ervaring geweest. Terwijl herinneringen toch altijd achter een sluier van het verleden schuilgaan, zorgen objectief waarneembare kleuren, feiten en empirisch materiaal voor helderheid en scherpte. Het is deze uitzonderlijke combinatie van kleuren op mat glas die het literaire œuvre van Karel Schoeman zo fascinerend maakt. Wie deze finesse bereikt, ziet niet alleen om in verwondering, maar is best wel in staat om in verwondering vooruit te kijken.

Foto's: Herman Meulemans  

Bibliografie:

Schoeman, K. 2016. Verliesfontein. Kampen: Brevier.

.2015. Het uur van de engel. Kampen: Brevier.

---. 2014. Dit leven. Kampen: Brevier.

---. 2004. Merksteen: een dubbelbiografie. Amsterdam: De Arbeiderspers.

---.2002. Die laaste Afrikaanse boek: outobiografiese aantekeninge. Kaapstad: Human & Rousseau.

---. 2002. Het leven op de Kaap.Monique van de Geijn-Verhoeven, M. van de, e.a., Wonen op de Kaap en in Batavia 1602-1795. Zwolle/Den Haag: Waanders/Gemeentemuseum, pp. 115-127.

---.1992. Een ander land. Amsterdam: Contact.

 

Achtergrond:

Burger, W. 2004. Listening to the voices: narrative and identity in the work of Karel Schoeman.Hein Viljoen, Chris N. Van der Merwe, eds., Storyscapes. South African Perspectives on Literature, Space & Identity. New York: Peter Lang, pp. 25-38.

Henkes, B. 2013. Een warm welkom voor blanke nieuwkomers? Nederlandse emigratie en Zuid-Afrikaanse natievorming (1902-1961). Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis, 10 (1), pp. 2-39.

Samin, R. 2015. Les paysages du Karoo dans la littérature sud-africaine: une esthétique de l’indicible. Études Littéraires Africaines, 39, pp 39-50.

Met dank aan prof. H.C.J. van Rensburg (UFS), die mij al zo vaak mentaal en materieel heeft rondgeleid in de nieuwe Vrystaat.

  • 2

Kommentaar

  • Ter attentie van Herman Meulemans en alle personen in Vlaanderen/België die de trilogie van Karel Schoeman in het Afrikaans willen lezen, de boeken 'Hierdie lewe', 'Die uur van die engel' en 'Verliesfontein' zijn in het origineel in het bezit van de Gemeentelijke Openbare Bibliotheek van Zwevegem. U kunt ze daar via het interbibliothecair verkeer vlot en voor weinig geld lenen. Momenteel heb ik de drie boeken zelf in bruikleen, maar over maximum twee weken zijn terug in de bibliotheek. Veel leesplezier!

  • Ega Janse van Rensburg-Bonthuyzen

    Prof Herman Meulemans vat die essensie van Karel Schoeman se boeke onder bespreking raak vas. Sy liefde vir hierdie skrywer se literatuur en Suid-Afrika se geskiedenis is aansteeklik en sal sonder twyfel 'n wyer gehoor Vlaamse en Nederlandse lesers aanspoor om die werke te geniet. Baie dankie Prof Meulemans.

  • Reageer

    Jou e-posadres sal nie gepubliseer word nie. Kommentaar is onderhewig aan moderering.


     

    Top