In Memoriam: Afscheid van ''JC''

  • 0

Eind 1992 gaf John Kannemeyer een reeks colleges over Afrikaanstalige poëzie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Wij, Nederlandse studenten, die nog maar weinig van Afrikaanse literatuur af wisten en geen besef hadden van de tweedelige literatuurgeschiedenis die hij toen al op zijn naam had staan, verbaasden ons over deze formele man, keurig in pak, die ons met ‘u’ aansprak, met ‘juffrou’ en meneer’; iets wat in Nederland sinds de studentenrevolutie van 1968 niet meer was voorgekomen. Wat voor ons ook vreemd was, was dat hij ons precies meende te kunnen vertellen wat een gedicht betekende en hoe de dichter het allemaal had bedoeld. Bij professor Kannemeyer geen spoor van twijfel, geen moment van reflectie op zijn eigen uitgangspunten als onderzoeker. Maar na een twee uur durende monoloog kon je niet anders, dan onder de indruk zijn van zijn onmetelijke kennis, zijn passie voor de poëzie én zijn liefde om studenten iets te leren.

Tijdens die colleges was ik John opgevallen doordat ik, hoewel ik het gedicht nog nooit eerder gelezen had, bij het eerste horen van Celliers’ ‘Die ossewa’ meteen aan Guido Gezelles ‘Twee horsen’ had moeten denken. De overeenkomst klopte, en dit was het soort vergelijkingen waar John van hield; zijn literatuurgeschiedenis staat er vol mee. In dezelfde periode voerde ik een interview met hem voor het tijdschrift Literatuur en voor hij weg ging, overhandigde ik hem namens de studenten de mémoires van Victorine Hefting, een boek vol literaire petit histoire, want het was ons inmiddels wel duidelijk geworden, dat hij van een sappige roddel erg kon genieten.

Hij had erop aangedrongen dat ik contact met hem zou opnemen, zodra ik in februari 1993 in Zuid-Afrika was aangekomen voor een stage van een halfjaar. Inmiddels wist ik wél met wat voor academisch zwaargewicht ik te maken had en ik moest al mijn moed bij elkaar schrapen om hem te bellen. Hij zou natuurlijk binnen de kortste keren door krijgen wat voor literaire nitwit ik was en in woede ontsteken omdat ik zijn kostbare tijd had verdaan. Maar voorlopig nodigde hij mij uit om me op mijn eerste vrije dag bij zijn huis in Stellenbosch te vervoegen. ‘En juffrou Glorie’, klonk zijn merkwaardige hoge stem door de telefoon, ‘u sal dalk ’n opskryfboekie en ’n potlood wil saambring.’

Zodra ik bij hem in de auto stapte, begon een opvoeding die de volgende drie jaar zou duren. We reden natuurlijk eerst naar Thibaultstraat 3, het huis van zijn eigen mentor, DJ Opperman. En vandaar ging het naar Kaapstad, waar hij me links en rechts schrijvershuizen en andere literaire gedenkwaardigheden aanwees, overigens zonder ooit zijn voet van het gaspedaal te halen en zonder dat ik me een moment onveilig voelde. Ik herinner me het huis van Elsa Joubert, overdekt met bloeiende paarse bougainvilles, het huis van Jan Greshoff, met het bordje ‘de Grashof’ op de houten poort, en de plek bij Drieankerbaai waar Ingrid Jonker de zee was ingelopen. Al gauw lagen mijn potlood en notitieblokje verloren in mijn schoot en vroeg ik me af hoe ik dit ooit allemaal onthouden kon.

Aan het einde van de dag zou Wium van Zyl, mijn stagebegeleider, me bij Johns huis komen ophalen. De twee mannen kenden elkaar nog maar oppervlakkig en John keek gespannen uit naar deze ontmoeting. Op die dag ontstond een vriendschap, die één van de meest heilzame krachten in Johns leven zou worden. En werd de basis gelegd voor John Kannemeyers literêre toere.

Op een feestje voor Johns verjaardag in maart 1993 ontmoette ik de man die ervoor zorgde dat wat een stage van zes maanden had moeten zijn, veranderde in een verblijf van drie jaar. Ik had geen werkvergunning en weinig om handen. Ideaal voor John, die mij altijd wist te vinden als hij iets had gelezen wat hij wilde opvolgen, of als hij iets moest uitzoeken voor zijn biografieën. Nu hij zijn vormelijkheid had afgelegd bleek hij vol grapjes en dwaze invallen te zitten. Ik was het publiek dat hij nodig had, en af en toe (‘Ek moet dit mos vir die Hollandertjie gaan wys.’) ook zijn excuus om op reis te gaan.

In die tijd ontdekte John bijvoorbeeld het proefschrift van Achmat Davids, waaruit blijkt dat het eerste geschreven Afrikaans opgetekend was in Arabische lettertekens. Hij was hier geweldig opgewonden over. Hij vatte ook een fascinatie op voor de kramatte, de heilige moslimgraven die Kaapstad in een beschermende cirkel vasthouden. Dus gingen we ze zoeken. De kramatte op Seinheuwel en bij Constantia en het graf van Sheik Yusuf bij Macassar waren niet moeilijk te vinden. Veel langer duurde het voor we ook de kramat bij Oudekraal hadden ontdekt. Toen we uiteindelijk bovenaan die steile trap tegen de helling van de Twaalf Apostels stonden en omringd door de gewijde sfeer van die eeuwenoude begraafplaats uitkeken over de intens blauwe uitgestrektheid van de Atlantische Oceaan, voelden we ons even volledig opgenomen door het land, zijn bevolking en de opeenvolging van de generaties.

John bracht me een grote liefde bij voor de architectuur van Herbert Baker. En toen hij aan zijn Langenhoven-biografie werkte, raakte hij helemaal in de ban van het boek Colossus of Roads, over de passenbouwer Thomas Bain. Hij las me er lange stukken uit voor, zodat ook voor mijn geestesoog het beeld ontstond van een man die, in een tijd toen er nog geen moderne hulpmiddelen bestonden, op zijn paard door een woest en onherbergzaam landschap reed en precies kon zien waar de ideale weg moest komen. Het was John die mij voor het eerst meenam naar Victoria Drive, Chapman’s Peak en alle passen van de Klein Karoo. En hij leerde me autorijden op die Vergete Grootpad tussen Ceres en Sutherland, de oude route van Kaapstad naar de diamantvelden bij Kimberley.

Op mij, kind van de Lage Landen, hebben deze tochten door de indrukwekkende natuur van de Kaap een onuitwisbare indruk gemaakt. Het moet John voldoening hebben gegeven om de opwinding van mijn gezicht af te lezen. Maar ik weet ook, dat we die liefde voor het landschap van Zuid-Afrika, voor zijn mensen en geschiedenis, deelden. John kende deze wereld als weinig anderen; ook hier openbaarde zich zijn fenomenale kennis. Hij genoot ervan, hij was er thuis en hij wilde nergens liever zijn.

Met het werk aan zijn Langenhoven-biografie bracht John een eerbetoon aan een van de helden van zijn jeugd. Hij genoot opnieuw van verhalen als Brolloks en Bittergal en Herrie op die ou tremspoor. Hij had ook bewondering voor Langenhovens logische vernuft en zijn retorische gaven als advocaat en politiek kampvechter voor het Afrikaans. Maar de Langenhoven-biografie was ook geschreven als een chronique scandaleuse. John zat vol anekdotes over Langenhovens drankmisbruik en, o gats!, de vermeende verhouding met Saartjie Goldblatt. Een paar jaar later, toen hij zich begon te verdiepen in de persoon van Leipoldt, trof ik een heel andere John aan. Leipoldt vervulde hem met ontzag. Voor het eerst las hij het brievenboek Dear Dr Bolus en de romantrilogie The Village, waarin Leipoldt blijk gaf van een onafhankelijke geest en van ideeën over rassenverhoudingen waarmee hij het denken in Zuid-Afrika vér vooruit was. Leipoldt bracht in John een nieuwe ernst en een nieuw soort piëteit jegens zijn onderwerp teweeg. Het waren deze verwondering en integriteit die ik opnieuw bij hem bespeurde tijdens mijn laatste ontmoeting met hem, in Amsterdam in maart 2010, toen hij praatte over zijn contact met de hoofdpersoon van zijn magnum opus, de biografie over JM Coetzee.

Behalve voor de literatuur had John ook een passie voor muziek. Als een ware self-made man bestudeerde hij die met dezelfde ernst als waarmee hij de literatuur benaderde. Zo vond hij dat je in de paastijd altijd moest proberen om een uitvoering van de Matteüs Passie bij te wonen. En vóór je ging, luisterde je thuis naar een goede opname van het stuk, zodat je precies wist waar je op moest letten. Als hij een nieuwe CD had gekocht, werd ik opgetrommeld om naar zijn huis te komen om ernaar te luisteren, vaak samen met Susan Carstens, een voormalige buurvrouw die hem tientallen jaren lang, door alle tribulaties van zijn leven heen, met grote trouwhartigheid terzijde heeft gestaan. En hoewel hij altijd volhield dat hij geen verstand van popmuziek had, liet hij me ook kennismaken met de muziek van Johannes Kerkorrel, David Kramer en Amanda Strydom. De stem van Amanda maakte hem voor één keer sprakeloos.

Reizen met John Kannemeyer betekende dat je je onderwierp aan een ijzeren regime. Op een dag vertrokken we al om 4 uur ’s nachts uit Stellenbosch, omdat John om 8 uur een afspraak had in Clanwilliam in het kader van zijn Leipoldt-biografie. Even voor achten zette hij mij in Clanwilliam af bij de Botaniese Tuin – weer zo’n plaats die ik beslist moest zien. De tuin was inderdaad al open… Maar de bloemen weigerden om, zolang het nog donker was, hun kelkjes te ontsluiten. Alleen de natuur onttrok zich aan professor Kannemeyers machtige wil. Toen ik dit verhaal later aan een Engelse vriend vertelde, zei die: "Who does he think he is, JC?" Wat kon ik anders antwoorden dan: "Well, actually he is"?

Drie jaar lang had ik de beste leermeester die iemand zich kan wensen. Helaas trad er later een verwijdering in, want vriendschap met John Kannemeyer was nooit ongecompliceerd. Het was de tragiek van zijn leven, dat hij zelfs de mensen die hij het liefst om zich heen had kon wegjagen. Hij had geen tijd om er lang bij stil te staan en zich rekenschap te geven van het verlies, omdat dat hem maar zou afhouden van zijn heilige taak, de letterkunde. Maar vanaf een veilige afstand kon je niet anders, dan van hem blijven houden. En naarmate de jaren verstrijken, besef ik steeds meer hoe veel ik aan hem te danken heb.

Vandaag zwerf ik door Amsterdam en stuit overal op plaatsen die ook daar met hem verbonden zijn, zoals zijn vaste hotel in de PC Hooftstraat, zijn stamkroeg op het Leidseplein en het Indiase restaurant in een steegje daarachter dat we samen ontdekt hebben en waar we telkens weer afspraken, omdat het eten ons aan Bismillah in de Bo Kaap herinnerde. En terwijl ik langs de kunstvoorwerpen in een museum loop, voel ik dat ik scherper moet kijken en meer moet onthouden, dat ik eigenlijk een opschrijfboekje en een potlood mee had moeten nemen.

  • 0

Reageer

Jou e-posadres sal nie gepubliseer word nie. Kommentaar is onderhewig aan moderering.


 

Top