Pamela Pattynama, Spui25: "Brutale bedienden"

  • 0

Op Vrydagmiddag 17 Junie 2016 het Ena Jansen afskeid geneem as bijzonder hoogleraar van die Suid-Afrikaanse letterkunde aan die Universiteit van Amsterdam. Sy het ’n aantal vriende en kollega’s gevra om op Vrydagoggend deel te neem aan ‘n simposium by die akademies-kulturele ruimte Spui25. Elkeen het ongeveer 10 minute lank oor ’n onderwerp gepraat wat verband hou met Ena se belangstelling in die uitbeelding van huisbediendes in die literatuur.

Hieronder is Pamela Pattynama se toespraak by die geleentheid:

Gamboeng, 1899. Collectie Thee- en Familie-Archief van der Hucht

In haar boek Soos familie (2015) betoogt Ena Jansen dat veel witte Zuid-Afrikanen over hun zwarte huisbediende zeggen dat zij “mijn beste vriendin”, “net een zus” of zelfs “familie” is. Ook in postkoloniaal Nederland zijn de herinneringen aan de bedienden in Indië maar al te vaak doordrenkt van sentimentaliteit en nostalgie. Vooral het beeld van de lieve baboe wordt gekoesterd.

Met een hoofd vol koloniale nostalgie keerde ik in 1985 voor het eerst terug naar mijn land van herkomst. Ik logeerde bij mijn familie in Jakarta. Mijn tante hield er twee bedienden op na, jonge meisjes, kinderen nog die haar en ons, tot mijn grote ontsteltenis, slaafs kruipend over de vloer benaderden. Nadat ze iets hadden aangereikt verlieten ze de kamer weer, achterwaarts kruipend. Mijn tante groeide op toen het kolonialisme hoogtij vierde en er geen sprake was van sentimentaliteit jegens de bedienden. Volgens haar moest je de bedienden onder de duim houden, anders werden ze “te brutaal”.

In het laat-koloniale Indië van mijn tante hadden alle blanke of semi-blanke families meerdere bedienden. In tegenstelling tot wat je zou denken was dat een ambivalent genoegen.

Ena heeft laten zien dat witte vrouwen in Zuid-Afrika beducht waren/zijn voor de zwarte vrouw die hun vieze ondergoed wast, die de hele dag met hun kinderen rondhangt en die wellicht ook het hoofd van hun man op hol brengt: “het zwarte gevaar” dat zij nota bene zelf in huis hadden gehaald.

Bandoeng, 1936. Collectie Tropenmuseum

In het koloniale Indië heerste een soortgelijke vrees. Ook daar waren de bedienden onontbeerlijk. Witte huisvrouwen moesten er niet aan denken om in die hitte zelf al het lastige en zware werk te doen dat hun uit handen werd genomen. Maar tegelijk wisten zij niet goed raad met die vreemde mensen over de vloer. Er bestaan tientallen handleidingen om witte huisvrouwen de juiste omgang met de inheemse bedienden bij te brengen. Adequate omgangsvormen droegen bij aan het koloniale project en verhoogden immers het blanke prestige. Maar wat te beginnen met een djongos die amok maakte, en zonder aanleiding bevangen werd door een explosieve moordlust, of met een nukkige baboe die stilletjes haar boeltje pakte en er zomaar vandoor ging? Onbegrijpelijke emoties, onbetrouwbaar gedrag.

Collectie IWI. Tropenmuseum

Bovendien had de evolutieleer die toen ingang vond, de angst voor “rassenvermenging” danig opgestookt. Blanken die té intieme contacten met de plaatselijke bevolking onderhielden, zouden bezoedeld worden door de inheemse cultuur, wat uiteindelijk zou leiden tot degeneratie van het blanke ras. Die angst voor “verindischen”, eigenlijk een raciale smetvrees, richtte zich vooral op inheemse vrouwen. Eeuwenlang was rassenvermenging in het koloniale Indië gewóón geweest zodat zich langzamerhand een uitgebreide gemengde bevolking en cultuur ontwikkelde. Vanaf de negentiende eeuw deden echter ontelbare verhalen over gevaarlijke huishoudsters en inheemse concubines de ronde.

pamelapattynama4

Java, ca. 1880. Uit: Rob Nieuwenhuys, Baren en oudgasten. Tempo Doeloe-een verzonken wereld.

Deze beruchte njais zouden geduchte gifmengsters zijn, die met goenagoena blanke mannen verleidden en blanke vrouwen ombrachten. Dit soort negatieve beeldvorming werkte veelal onbewust door. Er kwam niet, zoals in Zuid-Afrika, een verbod op rassenvermenging, maar wel een taboe. De raciale smetvrees in de huishouding werd een dagelijkse beproeving. Immers, de bediende was onmisbaar maar too close for comfort.

Vooral de baboe, die ook wel “lijfmeid” werd genoemd, was een regelrechte bedreiging. Zij deed de slaapkamers en paste op de kinderen. Het was haar táák om in de bedden te loeren, om met haar vingers aan het eten te zitten, en de kinderen tegen zich aan te drukken. Maar álles, wat zij belichaamde was besmettelijk en dus was het voor de werkgevers zaak haar op afstand te houden. In feite moesten bruin en blank zo veel mogelijk apart blijven. Dát was onmogelijk, maar men vond een echt Hollandse oplossing, de zogenaamde cordon sanitaire: raciale besmetting zou effectief bestreden worden met properheid, hygiëne en zindelijkheid. 

Batavia, 1910. Collectie Tropenmuseum

En zo werd Indonesiërs, die gewoonlijk drie keer per dag baden, de les gelezen over reinheid op lijf en goed door Hollanders, die toentertijd gewend waren het hele gezin één keer per week in een tobbe met hetzelfde waswater te stoppen.  

Op allerlei vergezochte manieren werd in witte huishoudens de scheiding tussen blank en bruin doorgevoerd. Een bediende die het waagde haar eigen sarung met de gezinswas mee te wassen werd op staande voet ontslagen. Nasi goreng en tahoe die beschouwd werden als inlandse bediendenkost, waren verboden voor Europese kinderen. Die kinderen aten beschaafd aardappelen en huzarensalade aan tafel. Maar het collectieve Indische geheugen gist van de verhalen van kinderen, zowel Indo als totok, die stiekem naar de bediendenkamers slopen om daar te snoepen van tempé goreng en andere lekkere inlandse hapjes.

Uit: Javapost.nl

De uit Europa geïmporteerde moderne opvoedingsleer kwam goed van pas om van de baboe af te komen. Het veelgeroemde geduld en de aanhankelijkheid van baboes jegens witte kinderen was opeens fout. De baboe gaf de kleintjes te veel hun zin, terwijl frustratie heilzaam was en de karaktertjes zou stalen. Baboes waren gewoon te week en te slap en slappe baboes kweekten verwende papkinderen:

“Elke kindergril en kindernuk geeft zij gehoor met automatische onderworpenheid, ook wanneer men haar wijst op het verkeerde van haar methode. De baboe begrijpt niet de strekking van dergelijke pedagogische wenken.”

Uit: Bauduin, Het Indische leven (1927)

De baboe was niet alleen te slap, zij verbond de kinderen ook met het beladen terrein waarmee westerse ouders hun kinderen al helemaal niet wensten te associëren:

“Soms als het jonge kind huilt en niet bedaren wil, of als het slapen moet en niet slapen wil, heeft de baboe methodes om het te sussen die in de inlandsche wereld gebruikelijk zijn doch die naar onze begrippen weerzinwekkend zijn en die ik hier niet verder kan beschrijven.”

Aldus  DCM Bauduin in Het Indische leven in 1927. Hij besluit dan ook dat baboes uit de tijd zijn: 

“Uit dit alles zal de lezer hebben begrepen, dat wie zijn kind liefheeft, het niet aan de baboe overlaat, althans zo weinig mogelijk…”

De moderne moeder zou er goed aan doen haar kinderen zelf op te voeden. Weinig moeders voelden echter voor die soort moderniteit.  

Fotograaf: onbekend

Ook in veel Indo-Europese of Indische gezinnen werden de kinderen door de baboe verzorgd. Rob Nieuwenhuys, de uitvinder van de nostalgieterm “tempo doeloe” beschreef zijn oude “lijfbaboe” nènèk Tidjah vol van weemoed. Zij was als een moederfiguur altijd om hem heen “met haar zorgen en nukken, met haar bedreigingen en bezweringen.” Als de schemer inviel vertelde nènèk Tidjah hem griezelverhalen over geestverschijningen die stoute kinderen kwamen stelen. Zijn “echte” moeder verbood dat uiteindelijk. Hoe Indisch ook, ze wilde niet dat haar kind een bang “baboekind” werd.

En wat zegt de baboe er zélf van?  

pamelapattynama8

1905. Foto Woodbury and Page. Collectie KITLV

Zoals te voorspellen is, zijn er weinig herinneringen van deze vrouwen bekend. De antropologe Ann Stoler vroeg hen echter naar de tijd toen zij voor witte gezinnen werkten. Wat bleek?

Terwijl er in Nederland nogal wat verhalen circuleren over de eeuwige, onbaatzuchtige liefde van baboes jegens witte kinderen, dachten de vrouwen zélf alleen maar terug aan hun werkcondities. Het gaat hier om een verschil in perspectief en daarom is het niet zo vreemd: Nederlanders uit Indië herinneren zich een verloren thuis en dan is de neiging groot om te idealiseren en te romantiseren. De bedienden hadden het daarentegen over hun werkplek met de vermaningen, controles en regels die daarbij horen.

Java, ca 1930-40. IWI Collectie, Tropenmuseum

Zo bestaan er relatief veel foto’s van baboes met witte kinderen in een slendang. Toen Stoler de vrouwen deze foto’s liet zien, was hun opmerkelijke commentaar dat het hen verbóden was de kinderen zo dicht tegen zich aan te houden. Volgens hen wilden de ouders niet dat de “vreemde” lichaamsgeuren van de baboe aan het kind zouden gaan kleven.

Die vrees was niet ongegrond.

Rob Nieuwenhuys (1908-1999)

Rob Nieuwenhuys bijvoorbeeld, zei wel dat de verhálen van zijn baboe hem zijn hele leven zijn bijgebleven. Maar volgens mij maakten ook de lijfgeuren van zijn lijfbaboe een onuitwisbare indruk: 

“Dan nam ze mij op schoot. De geuren van haar lichaam en haar kleren, van haar saroeng vooral, moet ik intens hebben opgesnoven, een soort pre-erotiek.”

            Uit: Rob Nieuwenhuys, "De schim van nènèk Tidjah"

Het is overigens opvallend hoeveel mannen expliciet hebben geschreven over hun intieme contact en levenslange verlangen naar hun baboe. Daaronder zijn niet de minsten: Eddy Du Perron, Rudy Kousbroek, Han Resink. Beroemd is het gedicht Baboe Han van Resink:

Han Resink (1911-1997)

Zij is mijn allereerste lief geweest
en op een kiekje zie ik ons, één van vlees:
een slanke vrouw en een klein, mollig beest,
dat juist zijn snoetje wegtrok van haar borsten
en schrijlings op haar heup, haast onbevreesd,
naar méér dan melk en snuifzoen hangt te dorsten

(…)

Een mooi gedicht dat er niet om liegt.

Zie ten slotte hieronder de voorkant van een recent boek, de postuum verschenen herinneringen van de in Indië geboren Leidse historicus Cees Fasseur.

Cees Fasseur (1938-2016)

Fasseur, hier engelachtig met zijn baboe afgebeeld, herinnert zich van alles in dit boek, maar rept met geen woord over de baboe. Het beeld verwijst naar een “Bitterzoete” waarheid: in Nederland worden dit soort idyllische beelden keer op keer herhaald. Ze suggereren de innige band die in de kolonie zou hebben bestaan tussen blank en bruin, maar het is vooral de reuk van postkoloniale nostalgie die door de beelden waart.

Kortom, dames en heren, de baboe van vlees en bloed was in het laat-koloniale Indië onderworpen aan allerlei voorschriften. Net als de huisbediende in Zuid-Afrika kan zij beschouwd worden als, en dat is Ena’s term, een spilfiguur; een koloniale spilfiguur aan wie de obsessies van het Nederlandse kolonialisme zijn af te lezen. Zij wiebelt op de grens van privé en openbaar, is omwikkeld met boosaardige mythen, én overgoten met bedwelmende zwijmelarij.

En mijn tante?

Mijn tante is dementerend. Nog steeds vindt zij dat de bedienden niet te brutaal mogen worden.

De sarung van mevrouw Dien Mondt, mijn oma

Gebruikte literatuur:

Bauduin, D.C.M. 1927, Het Indische leven, H.P. Leopold's Uitg.-Mij, 's-Gravenhage.

Nieuwenhuys, R. 1981, Baren en oudgasten. Tempo doeloe - een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920, Querido, Amsterdam.

Nieuwenhuys, R. 1995, De stem van mijn ouders gevolgd door De schim van nènèk Tidjah, Huis Clos, z.p., pp. 49-59.

Pattynama, P. 2014, Bitterzoet Indië: herinnering en nostalgie in literatuur, foto's en films, Amsterdam: Prometheus Bert Bakker, Amsterdam.

Stoler, A.L. 2002, "Memory-work in Java: a cautionary tale" in Carnal Knowledge and Imperial Power. Race and the Intimate in Colonial Rule University of California Press, Berkeley, Los Angelos, London, pp. 162-205.

  • 0

Reageer

Jou e-posadres sal nie gepubliseer word nie. Kommentaar is onderhewig aan moderering.


 

Top