"Ik zal met je woorden zweven in de lucht." Dertig jaar De ongedanste dans

  • 0
breytenbach650

Breyten Breytenbach (Foto: Tessa Louw)

Het vers waarmee deze beschouwing opent, is ontleend aan het gedicht “Je brief is wonderlijk”. Ik tref het aan (in het Afrikaans: raaklees) in De ongedanste dans (2005) van Breyten Breytenbach. De Nederlandse vertaling is van de hand van Laurens Vancrevel. Hier volgt de integrale strofe waarin het verlangen, zoals uitgedrukt in de titel boven dit stukje, tot uitdrukking wordt gebracht.

en ik vluchtte naar je brief toe en las
over het citroenboompje vol witte bloesems
die opengaan met de zon,
ik kon het ruiken op het balkon,

                                                                                ik kan je ruiken
nog heerlijker en lichter dan de gedachte aan een bloem
in deze donkere nacht,
ik zal met je woorden zweven in de lucht
geef dat ik in je brief mag wonen
in lengte van dagen.

Wonen in oorden van woorden. Dan denk ik niet alleen aan de veel geciteerde openingsregel van JJ Slauerhoffs gedicht “Woningloze” (“Alleen in mijn gedichten kan ik wonen”), gepubliceerd in Serenade (1930), maar bijvoorbeeld ook aan een titel van de Vlaamse dichter Mark Insingel. Insingel heeft een opstellenbundel, Woorden zijn oorden (1981), die gebruikmaakt van dezelfde metatalige metafoor. De “donkere nacht” in bovenstaande versregels refereert aan de somberte tussen beklemmende gevangenismuren, de “woorden” in het gedicht aan de kracht van de natuurbeelden waarin gezweefd en geleefd wordt. De brief is voor het sprekende ik niet minder dan een vluchtweg, een route naar een habitat waar de geur van de bloem en het licht van de zon, de geur van het citroenboompje, sterker zijn dan “de gedachte aan een bloem”. De suggestieve kracht van de taal overtreft de voorstellingswereld van een gedachte. De regels zijn geciteerd uit een gevangenisgedicht van Breyten Breytenbach. De regels raken mij aan.

Bio- en bibliografische context

In het fonds van de Amsterdamse uitgeverij Meulenhoff verschenen in de tweede helft van de jaren zeventig twee omvangrijke verzamelbundels met dichtwerk van Breyten Breytenbach. Enkele jaren na zijn Meulenhoff-debuut Skryt. Om ’n sinkende skip blou te verf (1972) zijn Het huis van de dove. Gedichten 1964-1969 (1976) en Met andere woorden. Gedichten 1970-1975 (1977) uitgegeven. Beide boeken bevatten naast de afzonderlijke Afrikaanse dichtbundels verspreide gepubliceerde gedichten. De omnibussen zijn op de Nederlandse boekenmarkt terechtgekomen na Breytenbachs veroordeling tot een gevangenisstraf van negen jaar. De celstraf op beschuldiging van overtreding van de Wet op Terrorisme en alle commotie die het politieke proces teweegbracht, hebben de gemoederen in Nederland aanzienlijk beroerd. Breytenbach is veroordeeld op 25 november 1975 en vervroegd vrijgelaten op 2 december 1982. Het zijn de jaren waarin de hommagebundels aan breyten breytenbach (Poetry International/Breyten Breytenbach-comité, 1976) en Vingermaan (Galerie Espace/Meulenhoff, 1980) werden samengesteld. In Nederland, waar in de jaren zeventig en tachtig de culturele boycot tegen het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime met vastberadenheid is georganiseerd, zijn tal van verzetsactiviteiten op het getouw gezet. Schrijvers in de Lage Landen, onder wie Remco Campert, Roland Jooris, Rutger Kopland, Gerrit Kouwenaar, Lucebert, Bert Schierbeek, HC ten Berge en Eddy van Vliet, engageerden zich door poëzie op te dragen aan de gevangengezette collega-auteur en andere antiapartheidsactivisten zoals de vermoorde Steve Biko. Lees het van verontwaardiging vervulde Biko-gedicht van Bert Schierbeek in de Verzamelde gedichten (2004).

In Nederland groeide al eind jaren zestig de publieke belangstelling voor Breytenbach. De schrijver verzorgde er optredens op uitnodiging van Martin Mooij en nam deel aan vertaalworkshops van Poetry International. In de eerste reeks van het modernistische periodiek Raster (1967-1972) kreeg zijn werk welwillende kritische aandacht. Niet alleen in de vroege Raster treffen we teksten aan van en over Breytenbach. In de eerste editie van Skryt (1972) staat een nawoord van de hand van HC ten Berge. Ook in de tweede reeks, vanaf 1977 uitgegeven, zijn gevangenisgedichten en tekeningen afgedrukt. De betrokkenheid van Adriaan van Dis, Meulenhoff-directeur en vertaler Laurens van Krevelen en HC ten Berge kan bij de prille passage van Breytenbach in Nederland moeilijk worden overschat. De getuigenis van Laurens van Krevelen die onder deze tekst is opgenomen, illustreert die bekommernis. Over de beeldvorming van Breyten Breytenbach in Nederland hebben Jaap Goedegebuure (1993) en Erik van den Bergh (2003) uitvoerig bericht.

Nadat nog enkele titels door Meulenhoff zijn uitgegeven – Een seizoen in het paradijs, Eklips, Spiegeldood, Mouroir en (‘Yk’) – hebben, zo vermeldt de bibliografische aantekening, de auteur en Laurens van Krevelen De ongedanste dans. Keuze uit de gevangenisgedichten (1980) samengesteld. Voor de bloemlezing deden zij een beroep op dichtbundels die als “ongedanste dans” op de Afrikaanse markt zijn gekomen: Voetskrif (1976), Lewendood (1985), Buffalo Bill (1984), Eklips (1983) en (‘Yk’) (1983). Behalve Voetskrif, een uitgave van Perskor-Uitgewery en de enige bundel die tijdens Breytenbachs gevangenschap is uitgegeven, zijn de poëziebundels bij Taurus (Emmarentia) verschenen. Taurus was de private press, een censuurwetgeving omzeilende onderneming van Miles en Coetzee, die wel méér door de censuurraad verboden boeken liet circuleren in Zuid-Afrika. Pas jaren later, in 2005, zijn de gevangenisbundels voor de Zuid-Afrikaanse lezer verzameld in Die ongedanste dans. Gevangenisgedigte 1975-1983 (Human & Rousseau, Kaapstad/Pretoria, 2005). De poëzieproductie vóór de gevangenistijd is gebundeld in Ysterkoei-blues (2001), de bundels die na de vrijlating zijn verschenen werden onlangs gepresenteerd in Die singende hand (2016).

Tronkpoëzie in Nederland

De bibliografie achter in het boek biedt een overzicht van de bronnen waaraan de gebloemleesde teksten zijn ontleend. Laurens van Krevelen, de uitgever-vertaler die signeert met Laurens Vancrevel, verduidelijkt dat uit Voetskrif acht gedichten zijn geselecteerd. Dertien teksten zijn gehaald uit Lewendood, tien uit Buffalo Bill, acht uit Eklips en tot slot nog eens tien uit (‘Yk’). Dat is niet de volgorde waarin de gedichten in De ongedanste dans zijn gerangschikt. De bundel omvat vier afdelingen, respectievelijk “De onbestemde kleur”, “De gedachte aan een bloem”, “Schaduwen in dit hemelse dal” en “Schuld aan de onschuld”. De teksten zijn voor de Nederlandse lezer ten opzichte van de oorspronkelijke Zuid-Afrikaanse edities in een gewijzigde compositie aangeboden. Door vanuit tekstarchitecturaal perspectief zo ingrijpend om te springen met de gedichten heeft Meulenhoff niet minder dan een nieuw boek van de dichter Breyten Breytenbach tot stand gebracht. In de studie van Breytenbachs poëzie verdienen vertalingen hoe dan ook gerichte aandacht. In voorliggend geval gaat het niet zomaar over vertaald dichtwerk maar over een unieke tekstenconstellatie die volgens de bibliografie door de auteur is geautoriseerd. In het onderzoek naar de componeerpoëtica verdient de uitgave naast de Afrikaanse edities met gevangenispoëzie minstens dezelfde belangstelling.

Een vergelijkend tekstonderzoek dringt zich op. Niet uitsluitend vanuit vertaalwetenschappelijk standpunt, ook op compositorisch vlak. De gedichten zijn in een Nederlandse vertaling beschikbaar gesteld en bevatten bijgevolg een idiosyncratische interpretatie van de Afrikaanse brontaaltekst.  Hoe Vancrevel/Van Krevelen de gedichten in de afzonderlijke edities van Breytenbach heeft gelezen én geselecteerd, kan het voorwerp zijn van een tekstgerichte studie. Dankzij de nieuwe ordening, een indeling in vier afdelingen, ontstaan tezelfdertijd nieuwe betekenisverbanden en intra- of intertekstuele reminiscenties die ontbreken in de Zuid-Afrikaanse eerste drukken. Vanuit hermeneutisch perspectief is door Zuid-Afrikaanse letterkundigen al een en ander opgemerkt over Breytenbachs “tronkpoësie”. Of De ongedanste dans in de tekstanalyses werd betrokken, is mij niet bekend.

Breytenbachs paradox

De voorbije dagen liet ik mij leiden door de hand van Laurens van Krevelen tijdens mijn lectuur van de gebloemleesde gevangenisgedichten. Niet de eenzame uitzichtloosheid, de benauwenis en de verbittering van het mensonterende gevangenisleven – de “ondermaatse omstandigheden” en dus de onthutsende anekdotische laag – hielden mij zozeer bezig. Breytenbach verbleef aanvankelijk in eenzame opsluiting (Pretoria) vooraleer hij in juli 1977 is overgebracht naar de Pollsmoor-gevangenis in Kaapstad (Galloway 1990 & Viljoen 2009). Ik ben gegrepen door de vitalistische kracht van de beeldrijke teksten. Het lyrische subject schept voor zichzelf, uit levensnoodzaak, een eigen talige realiteit en levert zich over aan de verbeeldingswereld van het  woord. Op het achterplat staat het zo genoteerd: “[d]eze kleurrijke en beeldrijke poëzie is een bewijs van groot dichterschap en onblusbare vitaliteit”. Van een lamento, voor vader en voor moeder, schiet de poëzie door naar een humoristisch of nonsensicaal aftelrijm, van een romantisch liefdesgedicht voor Gouden Lotus belanden we bij een sociaalkritisch vers, een intertekstueel gedicht (met expliciete referenties aan dichters en filosofen) wisselt af met metapoëtische poëzie. De eigengereide compositie van gedichten die elkaar zowel in stijl als in thema zo sterk afwisselen, laat de vitale bron van Breytenbachs dichterschap zien. In verschrikkelijke omstandigheden, van de vrijheid beroofd en alleen op gezette tijdstippen veroorloofd om te schrijven, slaagt de dichter erin voor zichzelf een taal- en verbeeldingswereld te ontginnen. Louise Viljoen wees op het einde van haar recensie over Die ongedanste dans (Die Burger, 27 juni 2005) op de productieve paradox (open/gesloten, licht/donker, aanwezig/afwezig) in de gevangenisgedichten:

Uit die verlange gevoed deur die afsondering van die tronkomstandighede kom daar ook innige liefdesverse waarin ’n mens telkens opnuut verras word deur die varsheid en vindingrykheid van die beelde. […] Die poësie in hierdie bundel het aan die een kant die nougesette fokus wat verband hou met die smal tronksel waarin dit gemaak is en aan die ander kant die omvangryke verskeidenheid van die wye wêreld wat geleef het in die digter se verbeelding. Saam met Breytenbach se tronk-memoir The True Confessions of an Albino Terrorist is dit ’n merkwaardige literêre monument, sy dit dan gebore uit ’n haglike ervaring.

Het sprekend ik wenst zich niet over te leveren aan gemakzuchtige larmoyante romantiek, aan dichtkunst waarin het besloten bestaan wordt aangeklaagd. Dit spreekt in het metatalige “Plagiaat”, ontleend aan de eerste gevangenisbundel Voetskrif):

een man heeft voor zichzelf een gedicht gemaakt
voor zijn verjaardag de zestiende van de negende –
o, geen fancy affaire met ruimte en rijm
en ritme en jambes en van alles en een geruis
of ruzie of andere pohetische tierelantijnen –
want de omstandigheden waren ondermaats en huidig,
en oogstrelende berg en vaste uren en boom-met-sterren
en zee en vrouw waren weg – bijna
alle elementen ontbraken smartelijk
[…]

De brontekst ("Plagiaat"), gedicht 13 in een genummerde reeks van zesendertig teksten en nog een appendix, gaat als volgt:

’n man het vir hom ’n gedig gemaak
vir sy verjaardag die sestiende van die negende –
o, nie ’n fancy affêre met ruimte en rym
en ritme en jambes en goed en ’n geruis
of rusie of ander poehetiese tierlantyntjies nie –
want die omstandighede was onder dié en huidig,
en berg-wat-oë-trek en vaste tye en boom-met-sterre
en see en vrou was daar nie – byna
alle elemente het droewiglik ontbreek
[…]

Neen, zo gaat de narratieve bekentenis verder, “die man heeft geraapt en geschraapt en nageaapt/en de schraapsels en raapsels met asem/in elkaar proberen te draaien”. Uiteindelijk blijkt aan het einde van het verhaal het gedicht door het papier opgevreten zodat “de ouwe bochelkop” verzucht: “‘mijn gedicht, mijn gedicht – wat heb ik nu nog om te tonen/voor mijn verjaardag de zestiende van de negende!’”. Met elk nieuw gedicht, in ondermaatse omstandigheden, heeft Breytenbach voor zichzelf (de geboortedatum wijst op het autobiografische karakter) steeds weer de poëzie uitgevonden. Louise Viljoen spreekt in haar recensie over een technisch meesterschap met de afwisseling van gebonden dichtvormen en verslibristische poëzie. De beweeglijkheid, het aanhoudende bewegen en razen, “fladderend, vluchtiger dan enige kleur of silhouet” (in “Ik onthoud”), is niet alleen een thema of de levensader voor de dichtkunst. Ze is een poëticale en dus een existentiële houding die zelfs, en misschien vooral, in de hellekrocht van de gevangenis voor hoop en leven zorgde.

Adriaan, Laurens en anderen, pleitbezorgers van het eerste uur voor Breytenbachs schrijverschap in Nederland, duiken als meer dan obscure figuranten op in het Nederland-gedicht ”De geparfumeerde brief” en in “Een brief aan Don Espejuelo”. De ongedanste dans is dertig jaar geleden in Nederland uitgebracht. Ik lees de beklemmende én bevrijdende gedichten in deze donkere dagen raak.

Een inzichtelijke analyse biedt Louise Viljoens bijdrage “Die leser in Breyten Breytenbach se tronkpoësie” in Tydskrif vir Letterkunde 46 (2009) 2, 57-79. De tekst is kritisch nagelezen door Laurens van Krevelen.

Naar aanleiding van de lectuur van bovenstaande bijdrage bezorgde de oud-Meulenhoff-directeur Laurens van Krevelen de volgende getuigenis.

Skryt verscheen twee maanden nadat ik bij Meulenhoff in dienst was gekomen, en werd een onverwacht succes: goede recensies en de (kleine) oplage werd onmiddellijk uitverkocht. Ik had toen al het plan om het goede voorbeeld van Geert van Oorschot te volgen (die heeft het werk van Eybers en Opperman in het Afrikaans uitgegeven) om het vroege werk van Breyten voor de Nederlandstalige lezer in het Afrikaans te herdrukken. Dat is pas wat later gebeurd, zoals je weet. 

Toen de Taurus-groep Breytens gevangenispoëzie begon uit te brengen, besloot ik die meteen voor de Nederlandstalige markt te herdrukken, in de hoop dat er voldoende lezers zouden zijn die de moeite wilden nemen het Afrikaans te begrijpen. Maar na (‘Yk’) was het duidelijk dat Breytens taal te “moeilijk” was. Eklips en (‘Yk’) zijn nauwelijks verkocht. Wel zijn toen de twee verzamelbundels als reprints van de Afrikaanse uitgaven gemaakt, en daar ben ik nog steeds blij om.

Na Breytens vrijlating heb ik hem voorgesteld een bloemlezing uit de gevangenis-bundels te maken, in de hoop dat Adriaan van Dis zou vertalen. Maar Adriaan bezweek onder het werk, en moest van de vertaalopdracht afzien. Toen heb ik de stoute schoenen aangetrokken, en stelde Breyten voor om de vertaling samen te gaan maken. Ik heb toen een ruwe klad-vertaling van een keuze gemaakt met behulp van een woordenboek dat ik van Adriaan mocht lenen ("Van de Merwe, als ik me goed herinner"), en heb toen een deel van mijn zomerverlof doorgebracht nabij Girona, in de middeleeuwse boerenwoning Can Ocells waar Breyten en Yolande juist waren gaan wonen. Wij hebben toen op het terras bij het huis samen de kladvertalingen doorgenomen. Het zijn onvergetelijke dagen. Breyten bleek een heel tolerante redacteur van eigen werk, en betoonde zich gelukkig met resultaten die hem als tekst bevielen ook al werd het oorspronkelijke Afrikaans er niet heel letterlijk weergegeven. Zo is hij ook nu nog. Die aanvechtbare vertalingen zijn derhalve mijn verantwoordelijkheid, ook al werden zij door Breyten goedgekeurd. Inderdaad volkomen idiosyncratisch! Datzelfde is onlangs gebeurd met de vertaling van de keuze uit de recente gedichten, al was er gelukkig een heel kundige redacteur van uitgeverij Podium die mij behoed heeft voor vertaalonjuistheden, ook al waren die al door Breyten goedgekeurd.

Laurens van Krevelen, 7 januari 2017

  • 0

Reageer

Jou e-posadres sal nie gepubliseer word nie. Kommentaar is onderhewig aan moderering.


 

Top